Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/72

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
28
ORDE PROCELLARIIFORMES — STORMVOGELACHTIGEN.

overigen tijd leven zij op zee. Zij komen op alle zeeën der aarde voor. Van de ongeveer 110 bekende soorten zijn er zes aan de Nederlandsche kusten, meestal na krachtigen noordwesten wind, waargenomen. Aangezien aan de kusten van Groot-Britannie en Ierland reeds een 18-tal vormen zijn waargenomen, zou het niet te verwonderen zijn, als het aantal der in Nederland waargenomen stormvogelsoorten in de toekomst nog met enkele vermeerderd werd. Van de hierachter beschreven soorten zijn in openbare of particuliere verzamelingen bewijsstukken voor het voorkomen aan onze kust aanwezig. Niet het geval is dit met een paar soorten, die in de litteratuur vermeld worden, als zijnde waargenomen in ons land. Schlegel geeft als inlandsche soort op Puffinus obscurus (Gmelin); van deze soort bestaat in geen enkele verzameling een bewijsstuk voor het voorkomen in Nederland, en ook uit de opgaven van Temminck (Man. d'Orn. II, 1820, p. 808 en IV, 1840, p. 510) kan men niet de gevolgtrekking maken, dat deze soort in ons land zou zijn waargenomen. Mocht de opgave van Schlegel bewaarheid worden, dan zal de waarneming ongetwijfeld betreffen den vorm van den kleinen pijlstormvogel, die de Azoren, Madeira, de Canarische en Kaap Verdische eilanden bewoont, Puffinus obscurus godmani Allen, die eenige malen aan de kusten van Engeland en Ierland is waargenomen en waarvoor de mogelijkheid bestaat, dat hij naar ons gebied afdwaalt.

In het 4de deel (1809) van Nozeman en Sepp, Nederlandsche Vogelen, door Houttuijn bewerkt, wordt op p. 369 onder den naam van Procellaria puffinus beschreven en afgebeeld op plaat 188, een voorwerp van Daption capensis (L.), dat bij Sloterdijk gevangen zou zijn; tot de onmogelijkheden behoort het voorkomen aan onze kusten van deze soort niet, daar eveneens waarnemingen aan de Fransche en de Engelsche kusten bekend zijn.