N°. 9.
Fulmarus glacialis (Linnaeus).
DE NOORDSCHE STORMVOGEL.
Plaat 13: oud ♂, jong ♂ van de donkere kleurphase.
Procellaria glacialis, Linnaeus, Fauna svecica, ed. II, 1761, p. 51. Temminck, Man. d'Orn. 1815, p. 518. Id. id. 2e éd. II, 1820, p. 802, IV, 1840, p. 505. Schlegel, Vog. van Ned., 1854–'58, p. 580, pl. 329. Id. Nat. Hist. van Ned. Vog. 1860, p. 229, pl. 33, fig. 1.
Fulmarus glacialis, Albarda, Aves neerl. 1897, p. 96. Van Oort, Notes Leyden Mus. XXX, 1908–'09, p. 134.
Fulmarus glacialis glacialis, Snouckaert van Schauburg, Avif. neerl. 1908, p. 117. Id. Jaarber. no. 5 Club nederl. vogelk. 1915, p. 108.
Nederlandsche volksnamen: Mallemuk, IJsstormvogel, Grijze onweersvogel. Friesch: Mok, Mallemok, Stoarmmok, Sémok (de Vries).
Engelsch: Fulmar Petrel.
Duitsch: Eissturmvogel.
Fransch: Pétrel Fulmar.
Beschrijving. Oud ♂. Kop, hals, borst, buik, zijden van het lichaam en onderstaartdekvederen wit; voor het oog een donkergrijze vlek; rug en vleugels licht blauwgrijs; slagpennen zwartgrauw; onderdekvederen van de vleugels wit; bovenstaartdekvederen en staartpennen grijswit. Iris donkerbruin; snavel geel, zijden van den bovensnavel en neusbuis groenachtig grauw; pooten licht vleeschkleurig of licht blauwachtig grijs. Vleugel 283–330, staart 120–140, snavel 35–43, loopbeen 50–58 mm.
Oud ♀. Gelijkende op het oude ♂.
In beide seksen komt, onafhankelijk van den leeftijd, een donkere kleurphase voor, waarbij alle witte deelen grauwgrijs gekleurd zijn. Zelden ook vindt men een lichte kleurphase, waarin mantel en vleugels zeer licht grijswit of bijna wit zijn.
Jeugdkleed. In het algemeen gelijkend op dat der oude vogels, de witte deelen zijn echter grijs getint en de mantel is grauwer. Snavel geheel grauw, aan de punt geelachtig; pooten vleeschkleurig grijswit.
Voorkomen en levenswijze. De noordsche stormvogel behoort tot de meer zeldzame verschijningen in ons land. In de laatste jaren echter is hij in de wintermaanden geregeld aan onze kust waargenomen, soms zelfs in vrij veel exemplaren. Hij ver-