Pagina:Pallieter.pdf/95

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

92

't Was als iets om met een vergrootglas te bezien.

Overal was het licht, en vierduizend meters onder hem lag heel de wijde wereld open, schoon en heerlijk en bedwelmend als de oplossing van een groot mysterie.

'Och wat is den aardbol schoen!' zei Pallieter.

Heel de lucht was gevuld met het geluid der schroef; 't was alsof zij er op gedragen werden.

Pallieter zijn ziel groeide van geluk; zoo op de open lucht te zitten, een deel van den wind te zijn, doorzinderd en omringd te worden van licht en lucht, en er doorheen te schuiven en te snijden als een pijl, op weg naar iets eeuwigs! Hij was als zat van ruimte! En daaronder lag de wereld zoo schoon en innig van zon en van koleur, zoo vol, zoo volstrekt, machtig en heilig als het einde aller dingen.

Pallieter was er van ontroerd en zei vloekend: 'Hoe schoon, hoe schoon!'... en dan... 'O dank mijnheerken God, dat gij mij op aarde hebt geblazen!'

Maar in de diepte bochtte smal en blinkend, de Schelde door de streek, en daarnevens lag een handsgroote, roode plak, en dat was Antwerpen, die groote stad met haar duizend huizen en honderd straten! en ginder heel, heel ver waar de stroom zich aan den horizont verloor, stond de witte, matte blinking van de groote zee! En ginder lag Brussel, Mechelen en overal kleine steedjes en dorpen! Pallieter kost er tien met één hand bedekken en hij zei: