Nu stond hij 's morgens vroeg op en dacht aan niets anders tot het uur van de Vespers dan hoe hij de slechte vrouwen zou gaan straffen.
Hij vroeg toen de derde jonge vrouw die in het kwartier boven de rivier woonde om in zijn aanwezigheid te komen. Hoewel hij niets beters van haar had gezien dan met de anderen, bleef hij hopen, begon haar te strelen en had tot het vallen van de avond een verrukkelijk gesprek met haar. Toen de tafels klaar waren, gingen ze eten. Nadat ze een tijdje naar heel mooie muziek hadden geluisterd, gingen ze naar bed. En de vorst lag neer omdat hij zich ook van haar boosaardigheid wilde verzekeren, en na een korte tijd vertelde hij de jonge vrouw dat hij moe was en wilde rusten. Hij overtuigde haar gemakkelijk en toen ze geloofde dat hij echt ingeslapen was, net als de anderen, stond ze stilletjes op uit zijn bed, deed langzaam de deur open en verliet de kamer. Ze liep naar een trap die naar de rivier leidde. Nadat ze daar was aangekomen, kleedde ze zich uit en deed de kleren op haar hoofd. Ze nam een grote lege aarden pot die vlakbij stond en zette die onder haar armen zodat ze niet zou verdrinken en ze stak de rivier over. Toen ze daar aankwam, werd ze stevig omhelsd door een boer, en ze gingen een tijdje liggen en verloren zich in het liefdespel.
De vorst had alles goed gadegeslagen, want hij was uit zijn bed opgestaan en was haar in het geheim naar de rivier gevolgd.