Ik was in het gezelschap van een wijze en geleerde jongeman met wie ik van deze naar gene stad ging. We bespraken onderweg de opmerkelijke dingen van de natuur en op een dag vertelde hij me dat hij iets wonderbaarlijkst wist dat elk ander te boven ging. Wanneer hij maar wilde, kon hij een dier van welke soort dan ook doden, en als hij dan enkele woorden boven het lichaam van het dode dier sprak drong zijn eigen vitale geest het lichaam van het dier binnen en liet zijn eigen lichaam voor dood achter terwijl het gedode dier tot leven kwam met zijn geest. Hij kon in het dier verblijven zo lang als hij maar wilde. Wanneer hij terugkeerde met het lichaam van het dier naar het zijne en dezelfde magische woorden sprak, zou zijn levensgeest zijn lichaam weer binnendringen en zoals voorheen, zou het irrationele dier dood neervallen en zou hij terugkeren naar zijn voormalige toestand. Dit leek mij onmogelijk en toen hij zag dat hij moeite had om mij te overtuigen, bewees hij het in mijn bijzijn. Omdat ik nog nooit een groter wonder dan dit had gezien, had ik een brandend verlangen om het te leren. Ik onderhield daarom een langdurige relatie met de jonge man, en omdat ik hem constant smeekte, stelde hij me na een lange tijd tevreden door het te onthullen."
Nadat de filosoof dit aan de Keizer had verteld, zei deze: "Hoe kunt u me ervan overtuigen als ik dit wonder onmogelijk acht zonder het bewijs ervan te zien?"
De filosoof antwoordde: "Nou, laten we het experiment doen, zodat u het gemakkelijk zult geloven."