Pagina:Plantenschat - inleiding tot de kennis der flora van Nederland (1898).djvu/108

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 49 —


Korenbloem.—Centaurea cyanus.

Ja, het is waar, zij tooien het korenveld; het donkerblauw van dit mooie "onkruid" komt sierlijk uit tegen het lichtgroen der rijpende en tegen 't geel der rijpe aren, en soms staan er zooveel van die Centaurea's op betrekkelijk korte afstanden van elkander, dat een wolkje van blauw hangt tusschen de arenzee. Onze vroolijke Huygens, staatsman en dichter, en in beide rollen geestig en vindingrijk, deed wèl de vruchten van zijn arbeid in "ledige" uren te betitelen met den naam van "Korenbloemen", want als de prettige blauwe korenbloem tusschen 't voedzame graan, verheugden hemzelven en anderen zijn pittige gedichten tusschen den wichtigen nuttigen staatsarbeid.

Doch zoo gedichten zijn als korenbloemen, de korenbloem zelf is voorzeker als een gedicht. Daar is een wondere poëzie in deze Floradochter, met haar allersierlijkst omwindsel van in hoornachtig getande omlijsting gevatte blaadjes, met haar bekoorlijke buitenste bloemen zonder meeldraden of stampers, geen vruchten voortbrengend, slechts schoonheid gevend ter aanlokking van insecten, niets meer maar ook niets minder dan dat, in die beeldige schuin afgesneden trechtertjes van onvergelijkelijk mooi blauw, elk met een achttal slipjes, vier grootere en vier kleinere.

En de poëzie der middelste bloemen, die wèl vruchten voortbrengen, zij ligt niet enkel in de keurigheid van 't fijne blauwe vijfslippige buisbloempje, ook niet in de in 't oogvallende zwartgekleurde antherenbuis, waarbinnen de stempel eerst is opgeborgen, om er later met zijn twee uiteenwijkende lobben boven uit te steken, zij ligt ook in de wijze, waarop die beide op elkander werken, zoo eigenaardig en, hoewel ook bij andere Composieten voorkomende, hier zoo bijzonder duidelijk waar te nemen. Zaagt ge wel eens een korenbloem, die ge hadt geplukt, als onder uwe oogen zich vullen met witte topjes boven aan de antherenbuizen, die zich schenen te poeieren als gepruikte achttiende-eeuwers? Dat deden de prikkelbare helmdraden, die zich samentrekkend bij de minste aanraking en daardoor hun helmknopjes langs den harigen stijl naar beneden strijkend, dien laatste kroonden met het stuifmeel der helmknoppen, een stuifmeel, dat daar nog geen dienst kon doen, daar de stempels nog niet uiteengeweken waren. Insecten echter doen met dat stuifmeel in andere bloemen hun gewone werk.