Kalmus.—Acorus calamus.
In meer dan één opzicht is de wortelstok, de bekende aromatieke Kalmuswortel onzer apotheken, het belangrijkste deel dezer plant. Hij is het mooiste en duidelijkste model van een echten rhizoma, dat gij vinden kunt. Uit den slijkerigen bodem aan den kant van een vaart of plas opgehaald, ziet ge dat hij meer dan vingerdik is en 1 à 2 decimeter lang, van binnen geheel uit een dichte kurkachtige sterk riekende witte stof bestaande. Hij groeit horizontaal, laat aan den onderkant over zijn geheele lengte dunne wortels afhangen en zendt verder als een echte onderaardsche stengel behalve den dikken tak op het eind, die de hoofdplant vormt, jongere planten in allerlei stadiën van ontwikkeling naar boven, terwijl ook nog de resten van oudere bladscheeden als bruinzwarte ringen er aan te zien zijn.
Met dien wortelstok, die in zijn weinig weerstandbiedende middenstof aan den eenen kant steeds voortgroeit en nieuwe knoppen vormt, terwijl het andere uiteinde langzamerhand vermolmt, en die in het slik verborgen, den winter zonder gevaar voor afsterven doormaakt, vermenigvuldigt het gewas zich, zooals trouwens zoovele en vooral veel waterplanten doen. Doch voor deze Kalmus is dit de eenige wijze van vermenigvuldigen, want rijpe vruchten krijgt hij bij ons niet.
De organen daarvoor zijn overigens aanwezig. In de figuur is een kort stuk van den stengel afgebeeld, die plat is en van onderen over de lengte gespleten, en die van boven zijdelings in een vingervormige aar. of eigenlijk bloeikolf, daar de as nog al dik is, de dicht opeengezeten talrijke bloempjes draagt. De stengel schijnt op dat punt nog niet te eindigen, maar gaat daar over in een lange scheede, die veel op een blad gelijkt. De bladeren, die bij kneuzing denzelfden geur als de wortelstok verspreiden, zijn overigens, zooals bij de meeste eenzaadlobbige gewassen, rechtnervig, zeer lang en lint- of beter nog zwaardvormig, terwijl zij aan den rand eigenaardig geplooid zijn, zooals trouwens ook de stengel zelf dat is.
Met de loupe kunt ge nu in elk der kleine bloempjes een kogelvormigen stamper zien, die eerder rijp is dan de daar omheen gerangschikte 6 meeldraden, door een 6-bladig bloemdek omsloten. Zooals bij al dergelijke inflorescentiën ontluiken de onderste bloempjes het eerst en het stuifmeel van deze zou dus voor de stampers der bovenste kunnen dienen, maar het is kleverig en de wind kan het daar niet heen voeren en nog minder naar de stempels in andere bloeikolven. En vreemd genoeg schijnen de geschikte insecten om hulp te verleenen, hier geheel te ontbreken, tenminste men schrijft het daar aan toe, dat de kalmus bij ons geen vruchten voortbrengt, terwijl hij in zijn oorspronkelijk vaderland, Oostelijk Azië, waar zeker de gekorven dierkens hulpvaardiger zijn, mooie roode bessen levert.