— 53 —
Gewone bloembies.—Juncus effusus.
Een wonderlijke plant, deze Bloembies, die gij zoo veelvuldig, vaak zeer hoog opgeschoten, in en bij onze slooten kunt aantreffen. Het lijkt een lange bladerlooze puntig toeloopende grashalm, waaruit op een enkele plek, een eind van den top verwijderd, zoo zonderling zijdelings een groepje bruinachtige bloempjes te voorschijn komt. Nu, een grashalm is het niet; de rolronde gladde stengel heeft niet, zooals bij het gras, knoopen en is ook niet hol, maar met een los merg gevuld (hier niet in kamertjes verdeeld), dat zooals de stengels van vele in 't water staande planten, talrijke met lucht gevulde holten bevat, en onder het microscoop gezien, uit bijzonder mooie stervormige cellen bestaat. Ook zit de inflorescentie eigenlijk niet ter zijde, maar wel degelijk op het eind van den stengel, en de er boven uitstekende spits moet als een schutblad van de bloemgroep beschouwd worden.
Bladeren zoekt ge aan dezen Juncus bijna te vergeefs. Alleen vindt ge den voet, zoowel van de bloemdragende als van de meest daarnaast gezeten bloemlooze stengels, door eenige in een puntje uitloopende bladscheeden omhuld, die de stengels daar vrijwat stevigheid geven, maar van bladschijven is niets te zien.
Dat we hier geen Graminee voor ons hebben, leert ook de samenstelling der bloem al zeer spoedig; want er is bij de Juncaceeën een duidelijk 6-bladig bloemdek, er zijn in den regel 6 meeldraden in de tweeslachtige bloempjes, en een stamper met een in drie dunne stempels uitloopenden stijl, terwijl het vruchtje geen graanvruchtje, maar een doosvruchtje is, met 3 of meer zaden.
De familie der Bloembiezen, ook wel Russchen genoemd, waarvan sommige soorten wel voor vlechtwerk gebruikt worden, is in ons land slechts door twee geslachten vertegenwoordigd, Juncus waarvan wel 20 soorten tot onze flora behooren, en Luzula of veldbies, die in tegenstelling met zijn makker, wèl gewone vlak uitgespreide bladeren heeft en in 5 soorten bij ons voorkomt.
Op insectenbezoek zijn Juncaceeën niet ingericht. Zij zijn meestal protogynisch, worden door den wind bestoven en het is daarvoor bevorderlijk, dat ze veelal gezellig bij troepjes op vochtige plaatsen bijeen staan.