Gele narcis. — Narcissus pseudonarcissus.
Ze is in 't voorjaar verbazend algemeen, hoewel ook al in het wild vrij zeldzaam, deze gele narcis, ook wel tijloos genoemd, en 't is niet te verwonderen, dat men haar in tuinen gaarne plant met haar kleurig bloemdek, dat forsch en fleurig aan bloemenweelde doet denken in den vaak zoo kouden voorjaarstijd. Evenals de Liliaceeën hebben de Amaryllideeën, waartoe de Narcis behoort, een bol, een zestallig bloemdek en zes meeldraden, maar in het vruchtbeginsel wijken zij van de Liliaceeën af; hun onderstandige driehokkige eierstok wijst hun een aparte plaats aan.
Narcissus onderscheidt zich van de beide andere Amaryllideeën, Galanthus en Leucojum door den opstaanden rand bij den ingang der buis. Bij onze gele narcis is dat een wijde beker met getanden rand als bijkroon of paracorolla, rustend op de zes groote gele slippen van het bloemdek. In de lange buis daarvan staan in twee kransen de forsche meeldraden, drie wat hooger en drie wat lager gezeten rondom den langen stijl met driekantigen stempel. In het onderste deel der buis bevindt zich de honig, alleen te bereiken voor insecten met langen snuit, wier reukzin hun den weg wijst, want ook deze narcis verspreidt een aangenamen geur, al haalt die niet bij het kruidige, lekkere aroma van de gekweekte Narcissus poeticus met de witte bloemdekslippen en dat mooie schotelvormige bijkroontje, sierlijk rood omlijnd aan den rand. Voor haar bestuiving is de narcis niet afhankelijk van de komst van insecten, want als de helmknoppen hun stuifmeel afstaan, liggen zij tegen den reeds rijpen stempel aan en gemakkelijk vindt dan zelf bestuiving plaats.
De wortelstandige lintvormige bladen zijn sterk gekield, schroefvormig gedraaid en drie of vier in getal; de vliezige dofwitte scheede aan den top van den bloemstengel behoedt met teedere zorg in barre voorjaarsdagen de zachte bloemdekbladeren. Het is een éénbloemige scheede, zooals men die vindt bij Iris, Crocus en ook bij het sneeuwklokje. De bol van de narcis is samengestelder van bouw dan die van het sneeuwklokje; zij is veeljarig en tusschen de rokken der verschillende jaren vindt men de halfverdorde overblijfselen der bloemstengels, terwijl bij 't sneeuwklokje alleen de deelen van het loopende jaar en eenige vleezige hulsels van het naast voorgaande te zien zijn.