Pagina:Plantenschat - inleiding tot de kennis der flora van Nederland (1898).djvu/171

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
— 80 —

Boschandoorn.—Stachys sylvatica.

Wij zingen hier vaak een loflied op de bloemenkleuren, en prijzende adjectiva dienen veelal ter qualificeering van wat ook meestal zoozeer de schoonheid der bloemen verhoogt, maar hier, bij deze Boschandoorn gaat dat prijzen moeilijk. Deze Labiaat is meestal van een vuile purperkleur, voor een modieus zijden toiletje misschien bruikbaar, maar niet overeenkomstig de frissche heldere tinten van Flora's dochteren.

Van naderbij bekeken echter, valt zij verbazend mee met hare witte teekening op de drielobbige onderlip en de aardige aan de keel wat ingenepen, niet sterk gewelfde bovenlip, gedragen door het behaarde kelkje met zijn vijf scherpe tandjes. 't Geheele voorkomen van de reeksen schijnkransen boven elkaar, soms in een tiental aan den stengel gezeten, is ijler en holler dan we van de meeste Labiaten gewoon zijn; elk kransje van zes bloemetjes laat een eindje stengel open tusschen zich en zijn opvolger en de tusschen gezeten blaadjes zijn maar klein.

Overigens lijken al die rose en purperen lipbloemetjes onzer bosschen en wegen veel op elkander en 't is vaak niet voldoende, dat ge erop let, hoe de kelk er uitziet en hoe de bladen zijn, of de onderlip een knobbeltje of tandje vertoont en hoe haar slipjes zijn gevormd, dat laat zich nog vrij gemakkelijk waarnemen, maar of de buis der bloem van binnen een haarring bezit, moet ge ook bij de onderscheiding weten en omtrent de twee lange en twee korte meeldraden wordt ge eveneens voor allerlei vragen gesteld. Bij Stachys zijn de bladen groot en breed, hartvormig aan den voet en mooi zacht behaard en verder heeft de onderlip geen knobbeltje of tandje; de haarring is duidelijk te zien even boven den witten voet der buis, terwijl de meeldraden, niet of maar even verborgen onder hun dakje, de curiositeit vertoonen, dat de buitenste en langste een bochtje naar buiten beschrijven, zoo ver, dat men ze aan de achterzij der bloem te zien krijgt. Hun stuifplicht hebben ze dan al gedaan, het meel afstaande aan de harige insecten, die den honig uit de diepte der buis komen halen; zij vervullen dien plicht, vóór de stempels in hun eigen bloem bestoven kunnen worden; die moeten later wachten op stuifmeel uit een jonger bloempje.

v. U. en B., Plantenschat. 6