Pagina:Plantenschat - inleiding tot de kennis der flora van Nederland (1898).djvu/172

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
— 81 —

Gekroesde zuring.—Rumex crispus.

Een groote krachtige plant, waarvan hier alleen een klein gedeelte van den top van een niet groot exemplaar is afgebeeld, en wel na den bloei, zoodat alleen de vruchtjes te zien zijn. De bladeren moet men zich wat spitser denken en de rand ervan is fijner en fraaier gekroesd dan in de afbeelding. Die bladeren smaken onaangenaam zuur en wrang; het vee, dat de plant vaak als onkruid in de wei vindt, ziet men er echter wel van eten, doch de slakken snoepen er niet van.

Heeft men een bloeiende plant voor zich, dan vindt men er honderden bloempjes aan, in groote pluimen gezeten, die uit kransen en deze weer uit kransjes van bloemen zijn opgebouwd. Elk bloempje heeft een 6-bladig bloemdek, geheel groen, waarvan de 3 buitenste bladen kleiner en puntiger zijn dan de drie binnenste, terwijl deze laatste, al spoedig na den bloei, zich om het driehoekige vruchtbeginsel sluiten, daarmee verder groeien en er een gevleugeld vruchtje van maken. De drie met witte penseeltjes aan den top voorziene stempeltjes, hebben kort na het openen van den knop hun dienst gedaan en zijn dan naar buiten gebogen, om het midden van de bloem geheel vrij te laten voor de 6 gele meeldraden, die later rijpen en zeer los in de groene bloempjes hangen.

Onze Rumex crispus heeft dus tweeslachtige bloemen, wat niet met al de talrijke soorten van dit geslacht het geval is, maar toch zal één bloempje nooit voor het vormen van rijp zaad voldoende zijn, daar als de stempeltjes er in gereed zijn om het stuifmeel op te vangen, de helmhokjes der meeldraden in dat bloempje nog geheel gesloten zijn, en wanneer die eindelijk gaan stuiven, dan zijn de stempels daar al verwelkt en kan het stuifmeel slechts andere bloemen ten goede komen. De bloemen zijn dus sterk protogynisch.

Om deze soort van andere species van 't geslacht Rumex te onderscheiden moet men er op letten, dat de bladeren aan den voet gewoon smal toeloopen, nooit spies- of pijlvormig zijn, dat de vruchtkleppen, dat zijn de drie binnenste dekblaadjes, die het vruchtje omsluiten, niet met borstels of haren bewimperd zijn en bijna rond van vorm, terwijl de naam hier helpt om het reeds boven genoemde kenmerk te onthouden, dat de rand der stengelbladeren gekroesd is.