— 94 —
Kettingbloemen of kaarsjes, zoo worden deze gele Composita wel genoemd, met een aardige zinspeling op het spelletje, dat kinderen drijven, als zij de uiteinden van den hollen bloemsteel der plant, die van onder dikker is dan van boven, door ombuiging, in elkaar doen sluiten en ze tot lange kettingen vereenigen, of op hun ambitieus geblaas, als zij van het uitgebloeide bloemhoofdje de vruchtjes met het langgesteelde vruchtpluis wegblazen, tot het keurige lichtende donsbalonnetje kaal en naakt en donker daar staat als een uitgeblazen kaars. Die aardig toegespitste mondjes der kleinen, zij komen den wind te hulp bij zijnen arbeid ter verspreiding van de rijpe vruchtjes, die zoo goed zijn toegerust voor den levensstrijd.
Niet alleen, dat zij in vereeniging aanvankelijk kracht zoeken maar wat zijn ze buitendien welbewaard, als de vruchtbeginsels met honderden op den kalen bloembodem gezeten, zorgvuldig omgeven zijn door de lange smalle omwindselbladeren, die reeds den knop insluiten en die later bij donkerheid en avond of dreigend gevaar steeds weer gereed zijn de bloemen, alle lintbloemen, naar elkaar toe te buigen, terwijl de onderste rijen der omwindselbladeren al kringelend om elkander naar beneden hangen. En dan later in het paardebloemleven, dat zoo enorm rijk is aan afwisseling, rijker misschien dan van eenige andere plant, beginnen de niet vedervormige haren der haarkroon de meest in 't oog vallende rol te spelen. De gele lintjes verschrompelen namelijk, vallen op 't laatst van de bijna gesloten omwindsels als uitgediend hebbende af en de haarkroontjes alle te samen komen daar boven te voorschijn. Zij gaan met groeien voort en vormen op den zich welvenden bloembodem het langgesteelde vruchtpluis, dat, op de van boven met stekelige knobbeltjes voorziene dopvruchtjes gezeten, het donsballonnetje vormt, 't welk de kindermonden tot blazen verlokt.
Onder de vele gele, enkel van lintbloemen voorziene Composieten herkent ge dezen vriend aan den éénbloemigen niet vertakten bloemsteel en vooral ook aan de bladeren van de wortelrozet, die onbehaard zijn en zoo allerwonderlijkst onregelmatig ingesneden; scheef en schel staan de zelf weer onregelmatig uitgerande en achterwaarts gerichte slippen tegenover elkaar, nu eens groot, dan weer heel klein langs de dikke stevige bladnerf, 't water naar binnen afvoerend naar den wortel.