Speenkruid. — Ficaria ranunculoides.
De groote familie der Ranunculaceeën, in zooveel onderafdeelingen gesplitst, telt een aantal leden, die door allerlei vreemde bijzonderheden de aandacht trekken; door vreemd gevormde bloembladen, op honigbakjes gelijkend, door een gekleurden kelk, door gespoorde kroonbladen, zooals respectievelijk met de vroege Eranthis en de veelverspreide waterlievende Caltha en de vreemd-mooie Akelei 't geval is, maar er zijn toch ook familieleden, die braaf zich houden aan 't normale type en fatsoenlijk voor den dag komen met een groenen kelk en een gekleurde bloemkroon en die behoorlijk hun honigkliertjes met een schubje bedekt op de bloembladen presenteeren.
Tot die niet-vreemde Ranunculaceeën behoort het Speenkruid, bemind en bekend als weinig bloemen. Het verheugt ons met de schittering van zijn gele zachte, niet zoo als bij boterbloem als verniste tinten reeds vroeg in 't voorjaar en tot ver in Mei zien we ze soms in mooie dichte groepen in onze bleekvelden, langs wegen en op weiden prijken. Het kelkje met zijn drie bleeke, wat bol staande blaadjes schuilt bescheiden weg onder de zeven, acht of negen sierlijk langwerpige bloemblaadjes, rondom de talrijke meeldraden en stampers op den bloembodem.
Bij de voor de hand liggende vergelijking van speenkruid en boterbloem wint het eerste het in ons oog ook door den glans der groene bladeren en hun aardigen hoekigen vorm met hartvormig uitgesneden voet. Ze zijn mooi golvend ingesneden en staan op lange stelen en zijn welgedaan, als hadden ze den tijd veel zorg aan hun uiterlijk te besteden. Misschien is dat ook wel 't geval, want ten minste in het voorjaar hebben zij weinig te doen met de plant te voeden, daar dan die voedingstaak grootendeels op zich genomen wordt door de knolletjes, die in zoo rijken overvloed in den grond tusschen de wortels voorkomen. Die zijn langgerekt peervormig en als gij ze boven den grond in de bladoksels ziet, waar ze ook bijna altijd zijn te vinden, zijn ze rond en wit, als hagelkorrels, die van den winter waren overgebleven. Des zomers gaart het plantje er 't noodzakelijke voedsel in op, om 's voorjaars vroeg voor den dag te kunnen komen met blad en bloem, en kort na 't bloeien zijn vele van die knolletjes dan ook in leege zakjes veranderd. Die uit de bladoksels kunnen, als zij afvallen, nieuwe flinke planten voortbrengen.