Pagina:Plantenschat - inleiding tot de kennis der flora van Nederland (1898).djvu/259

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
— 124 —

Gewone hennepnetel.—Galeopsis tetrahit.

Het is verbazend, hoe forsch en groot deze Galeopsis kan worden; onder de vele groote, die ons onder de oogen kwamen, waren er van meer dan 12 decimeter. Alles aan de plant is verder krachtig en geeft een idee van groote weerbaarheid, ook bij die kleinere exemplaren, die maar 3 à 4 decimeter groot zijn. Vooreerst de vierkante stengel; hij is overal met schuin afstaande haren bezet, die naar de knoopen toe dichter bijeen staan en daar aan den verdikten stengel een voorkomen geven van noli me tangere. De niet aan den voet verbreede, langwerpig bladeren, grof gezaagd, zijn ook al zachtbehaard, maar 't duidelijkst komt de wapening der plant uit bij de kelken der veelbloemige schijnkransen.

De vierdeelige dopvrucht ligt daar dan al bijzonder wel bewaard in verborgen, als 't bloempje is afgevallen. Elke kelk heeft namelijk, behalve de naar binnen gerichte haarkrans aan de keel, vijf lange tanden, in echte stekels eindigend, die den neteligen naam van dit stekelig bloemenkind rechtvaardigen, en die door hun veerkrachtig opspringen na druk of stoot, later de rijpe vruchtjes helpen uitwerpen. Daar er zoo'n massa van die tanden bijeen zijn, wordt het moeilijk zonder geprikt te worden de bloemen te naderen. Toch moet ge vooral niet verzuimen aan die laatste uwe aandacht te schenken. Ze zijn wit en hebben dan een zwavelgele vlek op de onderlip, of licht rood met donkerpaarse versieringen en ook goudgele vlekjes op datzelfde lipje. De helmknoppen, onder de bovenlip verborgen, laten de boven elkaar gezeten helmhokjes elk met een boogvormige dwarsspleet openspringen. Tusschen meeldraden en bloembladen ligt de honig, vandaar dat de helmknoppen, naar buiten stuivend, met hun pollen het snoepend insect in aanraking doen komen.

Aan de achterzijde is de kroonbuis een weinig ingedrukt, maar waar men vooral op moet letten ter onderscheiding van de op 't oog ermee overeenkomende Lamiumsoorten, is de holle tand of knobbel aan weerszijden van de onderlip, zoo'n sierlijk opstaand verhevenheidje, bij Lamium vervangen door een of twee spitse tandjes. En dan dient aan den vorm der onderlip de aandacht gewijd, zoowel op de stompheid der drie slipjes, als, bij deze G. tetrahit, ook op haar min of meer vierkante gedaante, terwijl de kelk vooral niet korter mag zijn dan de kroonbuis, wat bij G. ochroleuca en G. versicolor wèl 't geval is.