Pagina:Plantenschat - inleiding tot de kennis der flora van Nederland (1898).djvu/27

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
— 8 —

Kievitsbloem.—Fritillaria meleagris.

Zij is als een tulp, die zich heeft verkleed in een geruit maskeradepak en die bovendien op haar hoofd is gaan staan. Ge ziet haar niet licht voorbij, als ze 's voorjaars in uw tuin, waar veel overblijvende gewassen staan, weer voor den dag is gekomen in de buurt van de blauwe Scilla arabica en uw Druifhyacinthjes en al het andere aardige lentegoedje. Vooreerst steekt zij trotsch boven die anderen uit en dan is het opzichtige schaakbordachtige pakje ook erg geschikt, om de aandacht op haar te doen vallen. Ze heeft daaraan haar naam te danken, want wie uit de verte haar ziet, krijgt den indruk van gevlektheid, dien ook een kievitsei maakt, en van dichtbij gezien vormen de donkere vlekken op de zes bloemdekbladen als een schaakbordoppervlak; Schachblume noemen de Duitschers haar dan ook, en 't Latijnsche stamwoord Fritillus duidt den beker aan, waarin dobbelsteenen worden geschud.

Door de insecten, de weinige die er zijn als zij bloeit, wordt de Kievitsbloem trouw bezocht; langs de drie forsche stempels en de zes meeldraden met lange helmknoppen, die eerst vertikaal staan, maar later omduikelen, gaat het naar den honig in de groefjes aan den voet der bloemdekbladeren, zoodat er meteen voor de bestuiving wordt gezorgd. Langs de gootvormige, niet zeer breede groene bladen, wordt de regen ook hier naar den bol gevoerd, wiens worteltjes zich niet ver zijwaarts uitstrekken.

Op vochtige weiden groeit deze Fritillaria in 't wild en waar zij zich eenmaal thuis voelt, is ze ook overvloedig; zoo bij Zwolle op 't Weezenland, naar De Levende Natuur afl. 2, 1897, mededeelde. Tengevolge van het daar geplaatste artikeltje kwamen vele berichten van vindplaatsen in. Zoo werd genoemd den Haag, Wassenaarsche weg en weg naar Loosduinen; bij Voorburg; bij Gouda; bij Vlaardingen aan den dijk naar Maassluis; bij Schiedam; bij Pernis; in Groningen ten westen van Haren en bij Kampen.— Oudemans noemde indertijd in zijn Flora Baambrugge, Oegstgeest, Hoogeveen, Zwolle en Zwijndrecht. „Slechts zelden", zegt hij „is de bloem bijkans wit." De vinders van 1897 zagen witte aan de grens van den Haag; bij Haren in menigte en langs den Leijweg bij Loosduinen.