Maagdepalm.—Vinca minor.
't Is of bij deze plant de teere fijne bloemkroon, zachtblauw van kleur, en bij de minste aanraking afvallend, ja ook zonder stootje van buiten al gauw loslatend van haar vijfslippig kelkje, niet recht past bij de stevige, soliede, altijd groene bladeren, die aan buxus doen denken en in hun gladde lederachtigheid een beeld zijn van duurzaamheid en krachtig weerstandsvermogen.
Maar juist door die tegenstelling treft ons de bloem der Maagdepalm, wier kleur bijzonder veel aantrekkelijks heeft voor bijen en hommels. Zij is de eenige Apocynacee, die in ons land in 't wild voorkomt, maar is er niet algemeen, zoodat wie ze in boschrijke streken vindt, of aan slootkanten op belommerde plaatsen, zich gelukkig moet rekenen. In de bosschen van Kennemerland zoekt men er waarschijnlijk niet te vergeefs naar, en men zal dan blij begroeten dat mooie bloempje met vijfslippigen zoom, elke slip van boven afgeplat als de deelen van 't Maltheser kruis en de aardige keel, door een zuiver vijfhoekje gevormd, die u een kijkje gunt op de vijf tegen den stempel aangedrukte helmknoppen. De kelk is diep gespleten.
Gaat ge naar plantenliefhebbersaard verder doordringen en splijt ge voorzichtig de buis, dan verrast u daarin de merkwaardige kromming der meeldraden, wier helmdraden sterk knievormig gebogen zijn. Het is een van die overblijvende planten, die in ouderwetsche tuinen vroeger veel werden gekweekt; de levendigheid van het frissche krachtige groen doet aangenaam aan, ook als de bloemen lang zijn afgevallen. De stengels, die geen bloemen dragen, zijn liggend, die welke met het mooie bloempje prijken, staan trotsch rechtop. Het vruchtbeginsel lijkt, als 't nog klein is, vierdeelig, maar laat u niet foppen door de beide kliertjes op den bloembodem; er zijn feitelijk maar twee deelen aan den eierstok. Bij de vrucht, een dubbele kokervrucht, laten de beide helften elkander van onder naar boven los.