Kattendoorn.—Genista anglica.
Het is een verbazend booze sinjeur deze kleine stekelige heester, met zijn echte takdoorns aan den ronden kalen stengel dicht bijeengeplaatst, zoodat ge bijna nergens kans ziet, hem ongestraft aan te raken, laat staan te plukken of te breken. Zelfs waar 't vrij ongevaarlijk lijkt, aan de bladerrijke hoogere takjes, stuit ge op de leelijke stekelpunten, want de dorens zelf dragen daar soms een zes à zevental verspreide kleine bladeren, wat smaller dan de kale zittende gaafrandige onmiddellijk aan den stengel. Deze soort brem, de plante à genêt, moet de plant geweest zijn, die op den helm van Godfried van Anjou prijkte, echtgenoot van de dochter van Willem den Veroveraar en stamvader van 't huis Plantagenet.
Boven draagt de stengel den tros van schitterend goudgele vlinderbloemen, veel kleiner dan die van onze echte Brem, Sarothamnus scoparius en ook duidelijk daarvan te onderscheiden, doordien de stijl hier met scheeven stempel, slechts gekromd is, niet zoo lang dat hij bij zijn buigingen een volledigen cirkel beschrijft. Uit de stompe kiel komen ook de meeldraden, die éénbroederig zijn, even te voorschijn; de vleugels of zwaarden maken een sierlijk bochtje aan weerszijden der kiel en de vlag is teruggeslagen, 't geen alles veel bevallige gratie aan dit vlinderbloempje verleent.
Een schutblaadje langer dan de bloemsteel staat naast elke bloem en aan den kelk kunt ge twee lipjes onderscheiden, een onderlip met drie kleine en een bovenlip met twee langere tandjes. Onder de bloemen treft ge in Juli reeds de rijpe en rijpende peulen, heel anders dan de platte zwarte brempeulen. Zij zijn gezwollen en buikig, eerst vaalgroen, als de lange witte meeldraden er soms nog tegenaan liggen, dan bruinachtig en ten laatste donkerbruin en droog. De reeks van glanzig donkerbruine kale ronde zaden hebben in de holle ruimte daar binnen meer dan plaats genoeg. Er zijn weinig planten zoo volkomen onbehaard als deze Genista; noch op den kelk, noch op de bloemkroon of de peulen, noch op bladen, stengel of bloemstelen treft men haren aan, maar toch is deze kattendoorn ver van zachtaardig en naar alle zijden is zij gewapend met haar stekelig doornenharnas. De bloem kan echter wel insecten lokken en deze zorgen voor de bestuiving als zij, de vleugels tot rustplaats kiezend, met hun onderlijf òf de meeldraden òf den schuinen stempel, die uit de kiel te voorschijn komen, raken.