Gewone kruisbloem.—Polygala vulgaris.
De kleur van dit bloempje, dat nog al veel op zand- en heigrond te vinden is, kan iemand soms in de war brengen, want hoewel meest blauw, is het ook niet zelden rose, terwijl het die kleuren zoowel in een donkeren als in een lichten tint kan vertoonen en het ook zelfs geheel wit kan wezen.
Wie een gevonden exemplaar wil determineeren, mag wel een goede loupe en een voorraadje geduld bij de hand hebben, doch dan kan hij ook veel wonderlijks aan het nietige dingetje opmerken. De twee gekleurde blaadjes, die het eerst in het oog vallen, de vleugels, die het bloempje voor een groot deel insluiten, blijken kelkbladen te zijn, waartusschen van boven nog één en van onderen twee zeer kleine groene gezeten zijn, zoodat er tegen verwachting toch een vijfbladige kelk is. De kroon is nog onregelmatiger. Van de vijf blaadjes, die deze zou moeten hebben, zijn er maar drie overgebleven, die met elkaar samenhangen, en daarvan vormt het grootste een soort van kiel, die van boven in franje uitloopt en de acht meeldraden, die er ook mee saamgegroeid zijn, omhult. Deze laatste leveren een voorbeeld van echte éénbroederigheid, al is de door hen gevormde bundel ook van boven even in twee groepen van vier gescheiden.
Aan den vrij langen, dicht met vele bloempjes bezetten tros ziet men slechts met moeite van boven zeer kleine schutblaadjes, die dus niet, zooals bij Polygala comosa, boven de bloemknopjes uitsteken. Van onderen vertoont de tros al spoedig een reeks uitgebloeide bloempjes; de twee gekleurde, fraai geaderde kelkbladen zijn dan groene vleugels geworden en sluiten een vruchtje in, dat een vliezigen rand heeft, doch overigens uitwendig veel op een hartvormig hauwtje van een crucifeer gelijkt; elk der twee hokjes van dit vruchtje heeft echter maar één zaadje. De bladeren van onze Polygala vulgaris zijn ongesteeld, lancetvormig en zitten alle verspreid aan het zwakke stengeltje, terwijl de onderste wat korter en breeder zijn dan de hooger geplaatste.