— 41 —
Salie.—Salvia pratensis.
Hier hebben we een der interessantste lipbloemen onzer flora, die èn door haar mooie groote donkerpaarse wijdgapende bloemen, in een lange eindelingsche aar van schijnkransen geplaatst, èn door haar sterken kruidigen geur èn door de merkwaardige gekroesde forsche bladeren, maar vooral door haar leven, de wijze, waarop zij zorgt voor de instandhouding harer soort, sterk de aandacht trekt. Op drogen grasgrond komt zij door ons heele land hier en daar voor, maar zij blijft schaarsch genoeg, dat het ons b.v. in den zomer van 1897 een alleraangenaamste verrassing was, ze in menigte van exemplaren bijeen te vinden in de kom van Diepenveen bij Deventer, waar 't bloemrijk kleed van 't oude kerkhof er voor een deel uit was gevormd.
De stengel, de driehoekige stengelomvattende groene schutbladen onder elk kransje, de kelk en ook de buitenzij der bloemkroon zijn dicht klierachtig behaard, zoodat ze bij 't aanraken kleverig voelen en ge ook zonder loupe de kliertjes op de haren best kunt onderscheiden. Zie, hoe de bovenlip van de kelk tweetandig lijkt, maar bij nauwkeurig toezien u drie tandjes toont, één kleiner ook priemvormig tusschen de beide grootere, en hoe de onderlip in twee driehoekige tanden uitloopt. Bij den knop en bij pas zich ontwikkelende bloemen steekt het mooie donkerpaars sierlijk even boven den kelk uit, maar weldra zoekt de kroon de vrijheid en haar buis en wijdgeopende muil dringen flink naar voren en sikkelvormig gebogen omhoog. Ver uit de min of meer saamgedrukte bovenlip steekt de stijl vooruit en daar beneden buigen zich naar links en rechts de beide meeldraden boven de vrij breede, donkere, tweelobbige onderlip.
Want deze Salvia, heeft de bijzonderheid van slechts twee meeldraden te bezitten met een zeer, bij deze soort bijzonder korten helmdraad en een lang gebogen helmbindsel, dat zijn éénen vruchtbaren helmknop hoog heft, zoodat wat de beide helmdraden lijken, slechts de beide connectiva zijn, terwijl aan het andere einde van die bindsels, die als hefboom werken, de kortere armen gevormd worden door de andere helmhokjes, hier vervangen door twee schopvormige verbreede plaatjes, die in 't geheel geen stuifmeel dragen. Deze raakt het insect aan, op zijn weg naar den tusschen de vier deelen van het vruchtbeginsel ontwikkelden honig, en daar zij dicht bijeen liggen, moet hij beide tegelijk raken en dus de met pollen beladen helmknoppen van den langeren hefboomsarm op zijn rug doen neerslaan, waarmee hij daarna in een andere bloem de beide vooruitgebogen stempels zal aanraken.