Naar inhoud springen

Pagina:Plato's Verdediging van Sokrates.pdf/29

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

17. Wel iets ergs dan had ik gedaan, o mannen Atheners, zoo ik gebleven was waar de aanvoerders, door u over mij gesteld, mij plaatsten, èn bij Potidaea èn bij Amphipolis en bij Delium, en ik toen wel zoo goed als een ander er het gevaar van den dood had afgewacht, doch toen de god mij een plaats gaf, naar ik geloofde en aannam, opdat ik leven zou als zoeker van waarheid en mijzelf en anderen uitvorschen, zoo ik toen uit vrees of voor den dood of voor iets anders, mijn post had verlaten. Erg voorwaar ware dat geweest, en in waarheid had dan terecht iemand mij hier gebracht als loochenaar van de goden, wijl ik aan de godspraak niet gehoorzaamd had en den dood gevreesd, meenende wijs te zijn, waar ik het niet was. Want den dood te vreezen, o mannen, is niets anders dan te wanen wijs te zijn, zonder het te zijn: want het is de waan van te weten, wat men niet weet. Want niemand weet van den dood, zelfs niet of hij voor den mensch niet het grootste aller goederen is. Doch zij vreezen, als kenden zij hem zeker als het grootste kwaad. En hoe is dat niet de smadelijkste onwetendheid, de waan te weten, wat men niet weet? Ik nu, o mannen, verschil wellicht ook hierin van de meeste menschen, en mocht ik beweren in eenig ding wijzer te zijn dan een ander, dan dáárin, dat ik niet genoeg weet van de dingen in Hades en ook niet meen het te weten. Maar kwaad doen en niet gehoorzamen aan den betere, èn god en mensch, dat dat slecht is en schandelijk, dat weet ik. Om de slechte dingen nu, wier slechtheid ik weet, zal ik nooit een ander ding waarvan ik niet weet of het niet goed is, noch vreezen, noch ontvluchten. Zoodat zelfs als ge mij thans vrij laat, niet luisterend naar Anytus, — die beweerde: of ik had gansch niet hier moeten komen, of nu ik kwam, was het ondoenlijk mij niet te dooden, en tot u zeide: als ik vrijkwam, dan voorwaar zouden uw zoons zich eerst toeleggen op wat Socrates leert en allen geheel bedorven worden — indien ge mij