Naar inhoud springen

Pagina:Plato's Verdediging van Sokrates.pdf/42

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


DERDE REDE.




29. Voor een winst van weinig tijd, o mannen Atheners, krijgt ge smaad en schuld van die den staat beschimpen willen, dat ge Socrates gedood hebt, een wijs man; want zij zullen mij wijs noemen, ook al ben ik het niet, zij, die u beschimpen willen. Hadt ge nu nog korten tijd gewacht, van zelf dan was het u ten deel gevallen; want ge ziet toch mijn leeftijd, hoever hij reeds is en dicht bij den dood. Ik zeg dit niet tot u allen, doch tot die voor mijn dood stemden. En ik zeg ook dit tot de zelfden. Misschien meent ge, o mannen, dat ik mijn zaak verlies door gebrek aan woorden, waarmede ik u wel overreed had, indien ik meende alles te moeten doen en zeggen om dit vonnis te ontgaan. Doch ver is het daar van daan. Door gebrek verlies ik, doch niet door gebrek aan woorden, doch door gebrek aan driestheid en onbeschaamdheid en den wil, dat tot u te zeggen, wat u het aangenaamst ware om te hooren: dat ik weenen zou en klagen en vele andere en naar mijn meening mij onwaardige dingen zou doen en zeggen, die gij dan ook gewoon zijt van de anderen te hooren. Maar noch meende ik zooeven om het gevaar een onedele daad te moeten doen, noch berouwt het mij thans zóó mij verdedigd te hebben, doch veel liever verkies ik het na zulk een verdediging te sterven, dan na zoo'n andere te leven. Want noch voor het gerecht, noch in den oorlog betaamt het mij noch eenig ander man dáárop te zinnen, hoe hij met alle middelen den dood zal ontgaan. Ja zelfs in het gevecht is het menigmaal duidelijk, dat men den dood zou