Naar inhoud springen

Pagina:Plato's Verdediging van Sokrates.pdf/61

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

CRITO




Personen van den dialoog:
SOCRATES.
CRITO[1]).


1. Socrates. Hoe zijt ge nu al hier, o Crito? Of is het niet vroeg nog?'

Crito. Zeer zeker.

Socrates. En welke tijd zoo wat?

Crito. De eerste schemering.

Socrates. Ik ben verbaasd, dat de opzichter der gevangenis naar u luisteren wilde.

Crito. Hij kent mij al goed, o Socrates, daar ik zoo vaak hierheen kom, en hij krijgt ook wel eens wat van me.

Socrates. Zijt ge pas hier, of reeds lang?

Crito. Tamelijk lang.

Socrates. Waarom dan hebt ge me niet terstond gewekt, doch stil naast mij gezeten?

Crito. Bij Zeus, o Socrates, dat niet! Ook ik zou niet gaarne in zulk een ellende slaaploos zijn. Maar ik verbaas mij reeds lang over u zelfs, ziende hoe zoet ge slaapt; en met opzet wekte ik u niet, dat de tijd u zoo zoet mogelijk voorbij moge gaan. En vaak heb ik vroeger gansch uw leven door u gelukkig geacht om uw aard, doch vooral thans bij het onheil van nu, hoe licht en gelaten gij het draagt.

  1. De dialoog speelt in de gevangenis te Athene.