Naar inhoud springen

Pagina:Plato's Verdediging van Sokrates.pdf/62

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Socrates. Doch zeer verkeerd ook ware het, o Crito, om zoo oud en dan verstoord te zijn, dat ik eindelijk sterven moet.

Crito. Maar ook anderen van uw jaren, o Socrates, worden door zulke rampen getroffen, maar niets beschut hun leeftijd hen dan dat zij niet wrokken over hun onheil.

Socrates. Dat is zoo. Doch waarom zijt ge zoo vroeg reeds hier?

Crito. Om een tijding te brengen, o Socrates, treurig, niet voor u, naar ik zie, doch voor mij en al uw vrienden treurig en hard, en voor mij zelf vooral, naar ik meen, zéér zwaar om te dragen. Socrates. Wat dan? Of is het schip uit Delos weer hier, na welks aankomst ik sterven moet? [1]

Crito. Terug is het nog niet, maar heden zal het komen, naar ik gis uit wat sommigen berichtten, die van Sunium kwamen en het daar verlieten. Duidelijk nu is uit hun woorden, dat het heden komen zal, en noodwendig dus, o Socrates, moet ge morgen uw leven einden.

2. Socrates. Welaan dan, Crito, het beste! Als zóó der goden wil is, zóó zij het. Maar heden zal het toch niet komen, meen ik.

Crito. Waaruit maakt ge dat op?

Socrates. Ik zal het u zeggen. Ik moet immers sterven op den dag nadat het schip gekomen is.

Crito. Dat beweren althans zij, die daarover beslissen mogen.

Socrates. Dan, naar ik meen, zal het niet den dag van heden komen, doch den dag daarna. Ik maak dat op uit een droom, dien ik kort te voren in dezen nacht zag, en gelukkigerwijze wellicht hebt ge mij niet gewekt.

Crito. Wat was dan die droom?

  1. Daags vóór Socrates' veroordeeling was een heilig staatsschip naar Delos gevaren om het jaarlijksche feest daar te vieren. Zoolang het schip niet terug was, mocht geen terechtstelling plaats grijpen.