Pagina:Priangan de Preanger-Regentschappen onder het Nederlandsch Bestuur tot 1811 vol1.pdf/28

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

HOOFDSTUK I.

__________


Jacatra was gevallen, de Compagnie had eindelijk haar langgewenscht „rendez-vous” en daarmee, zooals Coen het uitdrukte, „voet en dominie in ’t landt van Java becomen”. De uit het Bantamsche vorstenhuis gesproten en daaraan leenplichtige „koning” was kort te voren op last zijns Souvereins met een deel der bevolking weggevoerd, de achtergeblevenen hadden zich verstrooid, en het verlaten „koninkrijk Jacatra” was nu door recht van verovering Nederlandsch grondgebied.

Dat Coen nauwkeurig zou hebben geweten hoe ver het gezag van den ongelukkigen Widjajakrama had gereikt, is niet waarschijnlijk. Met brutaal zelfvertrouwen decreteerde hij echter bij gelegenheid van de benoeming des eersten Baljuws, dat de limieten van diens jurisdictie zouden zijn: ten Westen het gebied van Bantam, ten Noorden de eilanden, ten Oosten het Cheribonsche en ten Zuiden de zee, eene eigendunkelijke beslissing die zelfs niet ter kennis van de naburen gebracht werd, en die ook in Coen’s oogen^zoo geringe waarde had, dat hij het Jacatra’sche achterland bleef beschouwen als Bantamsch grondgebied.

Allerminst voelden G.-G. en Raden zich geroepen hun nieuw territoir te verkennen en van indringers te zuiveren.

Uitgeslapen handelsagenten, stoute zeelieden en kloeke soldaten had de Compagnie in overvloed, maar tot het exploreeren van een nagenoeg woest land ontbraken haar èn de mannen èn vooral de aandrift. Ging zij op ontdekking uit, dan beoogde zij handelswinsten; en welk voordeel zou er te behalen zijn, wanneer zij zich dieper dan volstrekt noodig was in het Jacatra’sche binnenland waagde?

Zoo bepaalde men zich dan tot kleine tochtjes om den naasten omtrek der stad eenigermate tegen stroopende benden Matarammers, Bantammers

Priangan.
*1.