Pagina:Publications de la société d'archéologie dans le duché de Limbourg, volume 1 , 1864.djvu/184

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 174 —

dankbaarheyd voor zijne behaalde zegepraal in Savoye, vele kerken ten dienste der christenen door heel Gallië en byzonders te Trier zyne residentieplaats heeft laten bouwen[1].

Alhoewel hare kerken in de Historie van dien tyt niet worden genoemt, kan men zigh noghtans gemakkelyk voorstellen dat de stad Octavia van 's keyzers weldaden niet is uytgesloten geweest, als zynde van het begin der IVde eeuw alreeds de hoofdstad van geheel Neder-Duytsland, ende de vermaarste plaats van het Tongersche volk[2]. Ja hetgeen in dit punt allen twyfel wegneemt is dat deze stad omtrent die zelve tyt met een bisdom is worden vereert in den persoon van Servatius, een man door alle deugden verciert; reden waarom ik met een vast betrouwen den opbouw van O. L. V. kerk te Octavia aan den regeringstyt van Constantinus toeschryf.[3]

Na den dood zyner zalige moeder spande de Keyzer al zyne krachten in om de zaken van zyn ryk in orde te brengen. Beschouwende de uytgestrektheyt van de westzyde zyner erflanden, maakte hy een begin met Gallië van Italië te scheyden stellende een Praefectus praetorii tot de regering van elk. Dit gedaan zynde deelde hy Gallië in drie Dioceses, namentlyk Spanje, Engeland en Gallië eygenlyk genoemt, die hy ieder door een Vicarius praefecti liet beheerschen, en eyndelyk ieder Diocees in verscheydene Provincien onder het gezagh van een Consularis, Corrector of President, ambten waaraf Alciatus op het eynde van zyne werken eene bondige uytlegging geeft met aanhaling van derzelver respectieve plichten ende voorregten[4].

  1. Zie Brouwer, Ann. Trev. ad annum 327.
  2. Germaniæ secundæ, cujus hoc æro caput Octavia nobillissima Todgrorum et clara billicis artibus civitas Ann. Trev. ad annum 338.
  3. Zie: Chronicon Cunonis ad ann. 330.
  4. Zie: Brouwer, Ann. Trev. ad annum 330.