Pagina:Publications de la société d'archéologie dans le duché de Limbourg, volume 1 , 1864.djvu/250

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 234 —

sedert dien tyd deze vergaderingh den naam van Abtdij van St-Servaas heeft gevoerd, zoo als uyt de publieke documenten te zien is en waarover ik broeder onder de opvolgers van Karel den Grooten zal handelen.

Aan dezen christelyken keyzer heeft Paus Adriaan, volgens het verhaal van veele schryvers [1] de investituur der abtdyen en bisdommen afgestaan, eene gunst waarvan zyne opvolgers dus verre misbruyk maakten, dat zy over de Abtdyen beschikten als over hunne eygene goederen. Wat de regeringh van Karel den Grooten in Austrasië betreft, is er niets wat ons voorwerp in het byzonder komt te raken; maar voor het algemeen kunnen wy uyt zyne en zyns zoons capitulariën opmaken, dat de waardigheyd van hofmeyer vernietigt was, en dat de verscheydene provinciën van dit koningryk een bestier der hadden gekregen, onder den titel van legaat of afgezant, waardigheyd die meestal aan aartsbisschoppen werd opgedragen.[2] Deze legaat voerde het gezagh over de graven, die de kleyndere districten der pro-

    rement cette partie du terrain n'appartenait pas à l'ancienne abbaye, et que ce ne fut que par des concessions postérieures de souverains qu'elle fut cédée au chapitre, avec la réserve de quelques droits.

    (J.H.) 

  1. Brouwer Ann. Triv. ad ann. 898.
  2. Het gebruik, van geestelijken en bijzonderlijk bisschoppen aan het hoofd der vorstelijke hoven, provinciën, steden en andere wereldlijke ambten te stellen dagteekent uit de eerste eeuwen van het christendom. "Au 5me siècle—zegt Guizot in zijne Histoire de la civilisation en Europe—les évêques et les clercs étaient devenus les premiers magistrats municipaux. Il ne restait alors, à proprement parler de l'empire Romain, que le régime municipal. Il était arrivé par les vexations du despotisme et la ruine des villes, que les curiales et les membres des corps municipaux étaient tombés dans le découragement et l'apathie; les évêques au contraire et le corps du clergé pleins de vie et de zèle s'offraient naturellement à tout surveiller, à tout diriger. On aurait tort de le leur reprocher, de les taxer d'usurpation. Ainsi le voulait le cours naturel des choses; le clergé seul était moralement fort et animé; il devint partout puissant. C'est la loi de l'univers. Cette révolution est empreinte dans toute la législation des empereurs à cette epoque. Si vous ouvrez le code Théodosieu ou le code Justinien, vous y trouverez un grand nombre dè dispositions qui remettent les affaires municipales au clergé et aux évêques. — Hist. gén. de la civilisation en Europe, Bruxelles 1854, pag. 49. (J.H.)