Pagina:Publications de la société d'archéologie dans le duché de Limbourg, volume 1 , 1864.djvu/257

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 239 —

Schelde, onder voorwendsel, dat deze de bruidschat hunner moei Gerberga geweest waren [1]. Zoo nam Renier III met den langen hals, de goederen, die by de Brachbantynen gelegen waren, Robert van Namen die, welke onder de Lomancences gehoorden, en Rudolf die, welke zich in Hesbanië bevonden.

Om zyn bezit te bekrachtigen deed Renier III zyn oud sten zoon, Lambert, in huwelyk treden met Gerberga, en Robert zyn eenigen zoon met Ermingardis, beyde doghters van Karel, Hertogh van Lotharingen, en zusters van Otto, die geene lyfserven heeft nagelaten en binnen Maastricht resideerende, in het jaar 1005 gestorven is[2]. Rudolf, om zich ook van zynen kant, al meer en meer in het bezit zyner goederen te vestigen, trouwde zynen zoon Arnulf aan de doghter van den graaf van Waremme, die Hoog-Hesbeye onder zyn bestuur had [3] en bygevolg een aanzienelijk buurman was.

Lotharingen was op het tydstip, waar wy gekomen zyn, in veele deelen gescheurt en door graven en bisschoppen in bezit genoomen. Er werden na dood van Agilram en diens schoonzoon Rudolf geene graven van Hasbanië meer aangesteld, maar dit werd nu door kleynere graven, by afdeelingen naamens den Hertogh geregeert. Het bestond, volgens Balusius, in vier graafschappen[4], die wy met meer of minder zekerheyd kunnen melden,: te weten, dat van Waremme, of Hooge-Hesbey[5], dat van Maastricht door graaf Albuinus geregeert[6], dat van Haspingh, dat Rudolf eigenaar van het kasteel Borghloon in bezit genomen had, ende dat van Husce ofte

  1. Fisen ad annum 956.
  2. Mantels Hist. Loss. fol. 44 .
  3. Mantels Ibid. fol. 35, Bouille I, fol. 45.
  4. Mantels Ibid. pars 3, fol. 146.
  5. Bouille, tom. I, fol. 121.
  6. Dipl. Ludovici regis, datum 15 Febr. 908 . Chapeaville, I, fol. 168, Gallia christiana, tom. III, pag. 164.