Pagina:Publications de la société d'archéologie dans le duché de Limbourg, volume 1 , 1864.djvu/258

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 240 —

Horn[1]. Keyzer Otto, om de afstammelinghen van Renier van Carbonarië tot bedaardheyd te brenghen, verdeelde nu ook het groote graafschap der Brachbantynen in drie kleyndere graafschappen, gevende dat van Looven aan Lambert, en dat van Henegouwen aan Renier IV, beyde zoonen van Renier III van Carbonarië. Zy zyn hun erfelyk verbleven. Aan Albert, zoon van Robert, eygenaar van het kasteel Namen gaf hij een gedeelte van het Lumacijnsche graafschap, in den omtrek van dit kasteel gelegen, dat dan ook den naam van graafschap van Namen heeft aangenomen. Eyndelyk gaf hy aan Arnulf, zoon van Rudolf het westelijk deel van Neder-Hesbey, onder den titel van graafschap van Haspingh, voor zigh behoudende het reght van tol en munt.

De deelen van Lotharingen, die, voor zoo veel zy bij onze Aanmerkingen te pas komen, aan de bisschoppen zyn overgegaan, bestaan in de volgende schenkingen. De Abtdy van St-Servaas, door keyzer Arnulf, in 889, in vollen eygendom gegeven aan den Aartsbisschop van

  1. Chapeauville, I, fol. 175, alwaar men een diploma vindt, gegeven door Otto den grooten, in 944, "quarta nonas julii, anno regni Ottonis decimo sexto, indictione septima", ten voordeele van bet klooster Aldeneyck aan de Maas, "monasterium Eiche.... situm in pago Husce in eomitatu Rhodulphi". De Marne in zijne geschiedenis van het graafschap Namen vermoedt dat Husce eene schrijffout is, zoo als men in de stukken der middeleeuwen er duizenden aantreft, op grond dat deze naam nergens dan in het onderhavig charter voorkomt. Welligt moet men lezen Maso of Mosa. In alle geval kan hier geene spraak zijn van het graafschap Horne, welks oorsprong eenige eeuwen later dagteekent. Iets wat ons vermoeden ten voordeele van de leeswijze Maso, in plaats van Husce staaft, is een ander diploma van keizer Otto, gegeven te Maagdeburg in het jaar 966 "indictione septima, nonis Octobris, anno vigesimo octavo regni Ottonis piissimi regis", ten voordeele van het bij Aldeneyck gelegen Kessenich, dat ook gezegd wordt te liggen, "in pago Mosela in comitatu Rudolphi," Nog bemerken wij ten slotte dat, om de indictie en de aangestipte regeringsjaren van keizer Otto met het jaartal overeen te brengen, men het tweede charter moet stellen in 961. Het eerste is niet overeen te stemmen, iets wat wij overigens bij zeer vele stukken van dien tijd hebben aangetroffen. Rudolf, waarvan spraak in deze twee handvesten, is Rudolf van Loon, die hier door de Lenarts graaf van Hasbanië genoemd wordt. Husce stond met Hasbanic aldus onder eenen graaf.
    (J.H.)