2. Het uitzenden door middel van de inrichting van mededeelingen, die in strijd zijn met de veiligheid van den Staat, de openbare orde of de goede zeden, alsmede het uitzenden buiten voorkennis of tegen de opdracht van de in artikel 2 bedoelde omroeporganisaties is verboden.
Artikel 10.
1. De controle op hetgeen door middel van de inrichtingen wordt uitgezonden, alsmede de richtlijnen volgens welke deze zal worden uitgeoefend door een door Ons te benoemen lichaam, worden door Ons bij afzonderlijken algemeenen maatregel van bestuur geregeld.
2. De in artikel 2 bedoelde omroeporganisaties zijn verplicht zich aan deze controle te onderwerpen en op te volgen hetgeen ter uitvoering daarvan overeenkomstig het eerste lid van dit artikel aan haar is voorgeschreven of wordt opgedragen.
Artikel 11.
Aan de uitzending van mededeelingen, bedoeld in artikel 2, kan door den Minister de verplichting tot betaling van een door hem te bepalen vergoeding worden verbonden. Deze vergoeding, welke dient ter bestrijding van de kosten voor de bemoeiingen, die voor het Rijk uit de controle op de juiste naleving van de in de machtiging gestelde voorwaarden voortvloeien, zal worden berekend per zenduur of gedeelte daarvan en zal niet meer bedragen dan ten hoogste f 2 per zenduur, behoudens Onze machtiging aan den Minister tot overschrijding van dit bedrag.
HOOFDSTUK III.
Van de radio-electrische uitzending van mededeelingen van zakelijken aard.
Artikel 12.
Zonder een machtiging van den Minister is het verboden aan te leggen of te gebruiken radio-electrische inrichtingen, welke bestemd zijn tot het uitzenden (waaronder begrepen heruitzenden) van mededeelingen van zakelijken aard uit hoofde eener daartoe strekkende tusschen afzender en ontvanger bestaande rechts betrekking.
Artikel 13.
De aanleg en het gebruik van de in het vorige artikel bedoelde inrichtingen geschiedt in den regel van Rijkswege met inachtneming van het bepaalde in het volgende artikel.