Pagina:Radio-reglement 1930.djvu/12

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Artikel 14.

1. De radio-electrische uitzending op een daarvoor bestemd Rijksstation en het gebruik van de daarvoor noodige lijnen geschie­den op de voorwaarden, als door den Directeur-Generaal onder goedkeuring van den Minister wordt bepaald.

2. De vergoeding voor de radio-telefonische uitzending wordt vastgesteld door den Directeur-Generaal onder goedkeuring van den Minister per gesprekseenheid van drie minuten of gedeelte daarvan, doch bedraagt ten hoogste drie gulden per gespreks­eenheid, behoudens Onze machtiging aan den Minister tot overschrijding van dit bedrag.

3. De vergoeding voor de radio-electrische uitzending op andere dan in het vorige lid genoemde wijze wordt vastgesteld door den Directeur-Generaal, onder goedkeuring van den Minister, met inachtneming van de door Ons met betrekking tot die vergoeding vast te stellen regelen.

4. Het uitzenden van mededeelingen, die in strijd zijn met de veiligheid van den Staat, de openbare orde of de goede zeden alsmede het uitzenden van andere mededeelingen, dan die krachtens de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, voor uitzending zijn toegelaten, is verboden.


Artikel 15.

De machtiging bedoeld in artikel 12, kan, behoudens uit hoofde van bezwaren van techniek en uitvoering en onverminderd het bepaalde in artikel 13, slechts wegens gevaar voor de veiligheid van den Staat, de openbare orde of de goede zeden worden geweigerd.


Artikel 16.

Behalve de voorwaarden, in elk bijzonder geval aan de mach­ tiging te verbinden, wordt als regel gesteld:

1°. dat het gebruik van de machtiging geschiedt ten genoegen van den Minister;
2°. dat de machtiging door den Minister kan worden ingetrok­ken bij niet-nakoming van de voorwaarden, waaronder zij is verleend.


Artikel 17.

Het gebruik van de inrichting wordt, zoodra dit door Ons in het algemeen belang wordt noodig geacht, geheel of ten deele gestaakt.