Artikel 18.
1. Tot aanleg, wijziging of uitbreiding van de inrichting, mag niet worden overgegaan, alvorens daarvan is kennis gegeven aan den Directeur-Generaal en deze tot de uitvoering van de werk zaamheden schriftelijk toestemming gegeven heeft; bij de uit voering moet aan de door of namens den Directeur-Generaal te geven aanwijzingen van technischen aard naar diens genoegen gevolg gegeven worden.
2. De inrichting mag na aanleg, wijziging of uitbreiding niet in gebruik genomen worden, alvorens door proefnemingen en metingen is aangetoond, dat aan de in het eerste lid van dit artikel bedoelde aanwijzingen gevolg gegeven is en dat de uitzending geen storing teweeg brengt.
Artikel 19.
De plaats, waar de inrichting wordt gevestigd, de frequentie (golflengte) en het vermogen, waarmede uitgezonden wordt behoeven de goedkeuring van den Minister.
Artikel 20.
1. Het is verboden door den aanleg, het hebben of het gebruik van de inrichting te belemmeren den aanleg, de instandhouding of de exploitatie onderscheidenlijk het gebruik van voor het openbaar verkeer bestemde telegrafen en telefonen en daarmede door den Minister gelijk te stellen radio-electrische inrichtingen, van telegrafen en telefonen, bedoeld in artikel 13 der Telegraaf- en Telefoonwet 1904 (Stbl nr 7) of van inrichtingen, bedoeld in artikel 5 ter dier wet, indien de aanleg en het gebruik daarvan vanRijkswege geschiedt.
2. Voorzieningen ter opheffing of ter voorkoming van belemmeringen, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, geschieden op kosten van dengene, aan wien de machtiging is verleend.
Artikel 21.
De houder van de machtiging is verplicht: