Pagina:Radio-reglement 1930.djvu/14

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Artikel 22.

1. De houder van de machtiging is verplicht er voor zorg te dragen, dat de inhoud van hetgeen wordt uitgezonden, niet in strijd is met de veiligheid van den Staat, de openbare orde of de goede zeden.

2. Het uitzenden van mededeelingen, die in strijd zijn met de veiligheid van den Staat, de openbare orde of de goede zeden, alsmede van andere mededeelingen dan bij de machtiging toe­ gestaan en het uitzenden buiten voorkennis of tegen de opdracht van den houder van de machtiging is verboden.


Artikel 23.

De houder van de machtiging is verplicht zich te onderwerpen aan de controle op hetgeen door middel van de inrichting wordt uitgezonden, zooals deze controle bij wettelijk voorschrift is of zal worden geregeld.


Artikel 24.

Wij behoudens Ons voor regelen vast te stellen voor de bereke­ ning van de door den houder van de machtiging aan het Rijk verschuldigde vergoeding.

 

HOOFDSTUK IV.
Van de Radio-distributie.


Artikel 23.

Zonder een machtiging van den Minister is het verboden aan te leggen of te gebruiken inrichtingen, bestemd tot het langs geleidingen en lijnen doorgeven van langs radio-electrischen weg door middel van die inrichtingen ontvangen seinen naar andere perceelen of woningen dan die, waarin de ontvanginrichting is geplaatst.


Artikel 26.

De machtiging kan, behoudens uit hoofde van bezwaren van techniek en uitvoering, slechts wegens gevaar voor de veiligheid van den Staat, de openbare orde of de goede zeden worden geweigerd.


Artikel 27.

Behalve de voorwaarden, in elk bijzonder geval aan de machtiging te verbinden, wordt als regel gesteld:

1°. dat het gebruik van de machtiging geschiedt ten genoegen van den Minister;