Pagina:Radio-reglement 1930.djvu/20

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


Artikel 43.

1. Het is verboden door den aanleg, het hebben of het gebruik van de inrichting te belemmeren den aanleg, de instandhouding of de exploitatie onderscheidenlijk het gebruik van voor het open­baar verkeer bestemde telegrafen en telefonen en daarmede door den Minister gelijk te stellen radio-electrische inrichtingen, van tele­grafen en telefonen, bedoeld in artikel 13 der Telegraaf- en Telefoonwet 1904 (Stbl nr 7) of van inrichtingen, bedoeld in artikel 3ter dier wet, indien de aanleg en het gebruik daarvan van Rijkswege geschiedt.

2. Voorzieningen ter opheffing of ter voorkoming van belem­ meringen, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, geschieden op kosten van dengene, aan wien de machtiging is verleend.


Artikel 44.

De houder van de machtiging is verplicht:

a. de door of namens den Minister met betrekking tot de inrichting verlangde voorzieningen te treffen;
b. de door den Directeur-Generaal aan te wijzen ambtenaren, voorzien van een legitimatiebewijs, in de gelegenheid te stellen de inrichting te onderzoeken en kennis te nemen van alles, wat daarmede verband houdt, alsmede bij de voorwaar­den, bedoeld in artikel 47, te zorgen, dat deze ambtenaren de omschreven werkzaamheden eveneens ten opzichte van de ge­leidingen en lijnen tot de inrichting behoorende, kunnen ver­richten;
c. een schriftelijke verklaring af te leggen, dat de machtiging op de gestelde voorwaarden door hem wordt aanvaard en dat hij zich aan de gestelde of nader te stellen bepalingen zal houden.


Artikel 45.

1. De houder van de machtiging is verplicht er voor zorg te dragen, dat de inhoud van hetgeen wordt overgebracht, niet in strijd is met de veiligheid van den Staat, de openbare orde of de goede zeden.

2. Het overbrengen door middel van de inrichting van mededeelingen, die in strijd zijn met de veiligheid van den Staat, de openbare orde of de goede zeden, alsmede van andere mededeelingen dan bij de machtiging toegestaan en het overbrengen buiten voorkennis of tegen de opdracht van den houder van de machtiging is verboden.