Naar inhoud springen

Pagina:Radio-reglement 1930.djvu/24

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


Artikel 57.

1. De houder van de machtiging is verplicht er voor zorg te dragen, dat de inhoud van hetgeen wordt uitgezonden, niet in strijd is met de veiligheid van den Staat, de openbare orde of de goede zeden.

2. Het uitzenden van mededeelingen, die in strijd zijn met de veiligheid van den Staat, de openbare orde of de goede zeden, alsmede van andere seinen dan krachtens de machtiging toegestaan en het uitzenden buiten voorkennis of tegen de opdracht van den houder van de machtiging is verboden.


Artikel 58.

De houder van de machtiging is verplicht zich te onderwerpen aan de controle op hetgeen door middel van de inrichting wordt uitgezonden, zooals deze controle bij wettelijk voorschrift is of zal worden geregeld.


Artikel 59.

1. Het is verboden door den aanleg, het hebben of het gebruik van de inrichting te belemmeren den aanleg, de instandhouding of de exploitatie onderscheidenlijk het gebruik van voor het open­ baar verkeer bestemde telegrafen en telefonen en daarmede door den Minister gelijk te stellen radio-electrische inrichtingen, van telegrafen en telefonen, bedoeld in artikel 13 der Telegraaf- en Telefoonwet 1904 (Staatsblad nr 7) of van inrichtingen, bedoeld in artikel 3 ter dier wet, indien de aanleg en het gebruik daarvan van Rijkswege geschiedt.

2. Voorzieningen ter opheffing of ter voorkoming van be­ lemmeringen, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, geschieden op kosten van dengene, aan wien de machtiging is verleend.


Artikel 60.

De houder van de machtiging is verplicht:

a. de door of namens den Minister met betrekking tot de inrichting verlangde voorzieningen te treffen;

{{Alinea|2em|-2em|b, de door den Directeur-Generaal aan te wijzen ambtenaren op vertoon van hunne bijzondere lastgeving, indien het betreft houders van een machtiging als bedoeld in artikel 50 onder a, of van hun legitimatiebewijs, indien het betreft houders van een machtiging als bedoeld in artikel 50 onder b, in de gelegenheid te stellen na te gaan, of aan de bij de machtiging gestelde bepalingen of ter uitvoering daarvan gegeven aanwijzingen is voldaan.