te vinden, die mij verzekert, dat Gij en de Uwen nog welvaart, en ook dat Gij mij niet vergeet, maar dat Gij bij aanhoudendheid voordgaat met te denken aan uwen reizenden en wandelenden
P. S. Gelieft mij, zo Gij nog het een of ander, aangaande de Majorij of derzelver Inwooners, te vraagen hebt, ten eerſten zulks te melden, opdat ik gelegenheid kan zoeken, om, zo mij iets, dat Gij mij vraagt, onbekend is, 'er bij den een' of anderen deskundigen nader onderrigt over te vraagen. –
ZESTIENDE BRIEF.
Zeer Geachte Vriend!
Ik ben, na eenige dagen omwandelens, eindelijk weêr hier aangekomen. – Zoodra ik mijne Herberg binnen trad, vraagde ik naar eenen brief voor mij, de waard overhandigde mij terſtond uwen laatſten. Ik was zeer blijde, dat dezelve mij uwen welſtand, als ook die van uwe braave Echtgenoote en lieve Kinderen verzekerde, ik zag 'er uit, dat...... doch eer ik denzelven beantwoord, wil ik eerst U mijne verdere reize, ſchoon zij niets belangrijks oplevert, vertellen. –