Naar inhoud springen

Pagina:Reize door de majorij van 's Hertogenbosch.djvu/134

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
(122)

den Roomſchen Godsdienst geſchreeven hebben, bekend is, ten minſten heb ik het nog bij geen eenen Schrijver aangetroffen. Van Emdre, die nog onlangs over de Gezindheden in ons Vaderland ſchreef, wist 'er ook niets van, anders had hij het zeker wel opgegeeven. –

Op de muuren der meeste huizen ziet men groote witte Kruisſen met kalk gewit, ook wel ziet men kleine houten kruisjens boven op de daken, opdat de huizen dus voor den duivel en alle kwaad zouden beveiligd zijn. Elk Vrouwsperſoon draagt ook een gouden of zilveren Kruis aan den hals; dit ſtrekt deels ten ſieraad, deels ten bewaarmiddel tegen tooverij, bezweeringen enz., en dus komt dit zeer wel over één met de Præbia der oude Romeinen. – Ik heb ook dikwerf bij mij zelven moeten lagchen, als ik zag, dat zij nooit een ſtuk van een nieuw brood afſneeden, of zij ſchrijven met het mes een kruis op hetzelve, denklijk om het brood te zegenen, alles moet gekruist en gezegend worden, zal het goed weezen, het bijgeloof is ten deezen opzigte onbeſchrijflijk groot. –

Het bijgeloof en ſchrik voor ſpooken, hekzen, weerwolven, toverijën enz. enz. is ontzaglijk ſterk in de Majorij, 'er is geen een Dorp, of 'er vertoont zich, volgends het voorgeeven der Inwooners, het een of ander ſpook, het geen men over het algemeen eenen grouwel noemt; maar vooräl is het bijgeloof der Roomſchen onuitſpreeklijk groot omtrent Kerkhoven; zij zullen nimmer

's avonds