Pagina:Reize door de majorij van 's Hertogenbosch.djvu/156

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
( 144 )

en mijn antwoord was – ſtilzwijgen, want ik wist niet, of het wel veilig voor mij was, hier op iets te zeggen. –

Roomsch te weezen gaat boven alles. – Laat iemand de deugd zelfs weezen, en de wijsheid van Salomo bezitten, zoo hij een Proteſtant is, is hij nogthands een verfoeiſel in de oogen van de Roomſchen. – Ik weet, dat men tegen eenen Hervormden, bij gelegenheid dat 'er Vertegenwoordigers zouden gekoozen worden, zeide: "Het is jammer dat Gij niet Katholijk zijt, dan wierd Gij zeker gekoozen, en Gij zoudt alles kunnen krijgen, maar nu Gij Geus zijt, gaat dit niet! – " – Hoe kan men dan daar immer goede Regeerers krijgen, want het is zoo zeker als tweemaal twee vier is, dat 'er in de geheele Majorij, 's Bosch uitgezonderd, geen één eenig Roomſche geweest is, of tegenwoordig nog is, die in ſtaat is, om alleen een Dorp te Regeeren, ik laat ſtaan, om als een Vertegenwoordiger van een gansch Volk optetreeden. Ik heb zelf hooren zeggen in de Majorij: "Een Volksvertegenwoordiger behoeft geen verſtand te bezitten, als hij maar braaf is." – Dat is: als hij maar bitter Roomsch is. Ik wil hier nu ook iets (doch dit had ik al eer moeten doen, dan – het is beter laat dan nimmer) van den naam van dit Land bijvoegen.

Wat dan den naam aangaat, van die Landſtreek, waarin ik mijne reize gedaan heb, daarömtrent heb ik U, mijn Vriend! niet veel te zeggen. – Men noemt ze, gelijk Gij weet, Majorij of Meiërij. – Zommigen willen deezen naam aflei-

den