Pagina:Reize door de majorij van 's Hertogenbosch.djvu/24

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
( 12 )

Choor is een Orchest, rustende op marmeren pilaaren; voor hetzelve ſtaan zeer ſchoone marmeren beelden, doch welke veel, benevens het ander beeldwerk deezer Kerk, geleeden hebben in de beeldſtorming der zestiende eeuw, nogthands ziet men in dit prachtig gebouw genoegzaame gedenktekenen der beeldhouwers, welke, gelijk Martinet ook aanhaalt in zijne Waereldhistorie, de duidelijkſte blijken opleveren van de ontucht der Geestlijken in die tijden, dan – de eerbaarheid verbied mij om dezelve te ſchetzen, uw oor zou 'er door ontſticht worden, en mijn hart gruwt voor dezelve. – Achter het Choor ligt, onder eenen koperen zerk, of eigenlijk onder eene koperen plaat, eene Non van Oorſchot, begraaven, welke na haaren dood wondere geneezingen zou verricht hebben. – Deeze Kerk pronkt ook met een zeer grooten ſchoon Orgel. – – De Kerk wierd geſticht in het einde der dertiende eeuw; de arbeidslieden ontvingen, zegt men, leeren geld, en de Opperbouwmeester had tot zijnen dagloon tien duiten of éénen braspenning. Men verhaalt ook, dat zijne vrouw hem 's middags erweten voorzettede, welken hij wegſchopte, zeggende: Wat! – ben ik een man, die erweten moet eeten, en alle dagen eenen braspenning verdien?! men ziet, en dit, dunkt mij, maakt dit verhaal niet onwaarſchijnlijk, aan de noordzijde der Kerk het afbeeldſel van eenen man, die eenen pot met zijnen voet wegſchopt, zoo dat 'er de erweten uitrollen. – Behalven deeze Kerk zijn 'er nog drie anderen, naamlijk: de Franſche, eertijds aan St. Anna toegewijd; de Kruisbroeders –

en