Pagina:Reize door de majorij van 's Hertogenbosch.djvu/23

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
( 11 )

den muur vast zit, 'er afgedraaid wegens zijne ontzaglijke zwaarte; dit vat, het geen eenigen verkeerdlijk voor eenen doopvont houden, verrichte (dus ſpreekt het bijgeloof en de overleevering) wonderen in oude tijden, alle mismaakten, kreupelen, lammen, enz., die 'er in gewasſchen wierden, wierden herſteld; op het voetſtuk ſtaan eenige losſe gegooten koperen beelden, ieder omtrent één en een halven voet hoog, alle zijn zij mismaakt; deeze zouden beelden zijn van die menſchen, die door dit wonderdoend vat herſteld zijn; het dekſel vertoont ook veele historiën van wonderen, die hierdoor verricht zijn. – Aan de noordzijde, ook bij den tooren, ziet men een kunstſtuk, verbeeldende het jongſte Oordeel; hetzelve wierd door vederen of raderwerk gedreeven, de dooden kwamen uit de graven, engelen blaasden op bazuinen enz. doch thands, ſtaat het ſtil, want men verhaalt, dat den maaker van hetzelve de oogen wierden uitgeſtoken, uit vrees, dat hij ergens elders ook een dergelijk kunstſtuk zou vervaardigen, en dat hij toen een enkel draadjen doorknipte, waardoor alles zoo in de war raakte, dat het nimmer kan herſteld worden. – In het Choor vind men nog de banken der oude Kanonniken van St. Jan, zijnde verſierd met zeer zonderling beeldwerk; in hetzelve ſtaat ook nog eenen marmeren altaar, en het beeld van den laatſten Bisſchop van 's Bosch, G. Masius; ook ziet men nog in hetzelve, aan beide zijden der deur, de afbeeldingen van Luther en Calvin, zijnde eenigzints verheven in hout gebijteld, doch allerijslijkst in de gedaante van duivelen. – Voor het

Choor