Pagina:Reize door de majorij van 's Hertogenbosch.djvu/41

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
( 29 )

Ik begon te twijfelen, of mijn oude braave reisgezel geene waarheid gezegd had, doch ik wanhoopte nog geenzints (dit was ook nog wat vroeg) om met den tijd hier of daar eenige weinige braave, kundige en menschlievende belijders van den Roomſchen Godsdienst aan te treffen – In deeze verwachting, met deeze hoop verzeld, landde ik, tegen den avond, hier aan in eene goede Herberg. Bij de naaste gelegenheid iets over dit Stadjen – Ik ben uwe oprechte

Vriend. 




VIJFDE BRIEF.

(In den voorigen ingeſlooten.)

 Geächte Vriend!


Dewijl de post nog niet vertrekt voor morgen vroeg, zoo wil ik zien, of ik nog het een en ander aan U ſchrijven kan, dan ſluit ik deezen, in dien van gisteren morgen. – Mijne Herberg is zeer goed, en het is 'er niet duur; ik betaal elken morgen; en dit zou ik iederen Reiziger in mijne omſtandigheden aanraaden, want als men, gelijk ik, wat ſober moet reizen, dan moet men, volgends het oude ſpreekwoord, de teering naar de neering ſtellen, ja dan kan men, elken dag betaalende, best de rekening opmaaken, hoe lang men op ééne

plaats