Naar inhoud springen

Pagina:Reize door de majorij van 's Hertogenbosch.djvu/59

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
(47)

beſchermt zijnen verëerer – nu dat is ook braaf. – De een dienst is, gelijk men zegt, den anderen waardig. –

Morgen denk ik Eindhoven te verlaaten, werwaards ik mij zal begeeven weet ik niet, alleen dit weet ik, dat, zoodra ik op eene plaats koom, waar ik eenige dagen denk te vertoeven, ik U bij de eerſte gelegenheid zal ſchrijven, maak U derhalven over mij niet ongerust, al krijgt Gij met den eerſten geen brief van mij. – Doch eer ik deezen eindig, moet ik U iets over het charakter en levenswijze der Eindhovenaars melden. – Te Eindhoven heerscht een groote pracht, ieder een bijna, eenige weinigen uitgezonderd, kleed zich veel meer, dan zijn ſtaat mede brengt, hiervan is het, dat een vreemdeling zich hier dikwerf beſpotlijk maakt, wanneer hij een knecht of ambachtsgezel, die hem op een Zon- of heiligendag ontmoet, beleefdlijk groet; ſchoon ik niet kan zien, dat men zich belagchlijk maakt wanneer men iemand, al is het een bedelaar, eenen goeden dag toewenscht, hier nogthands oordeelt men zoo. – Kundige luiden vind men hier niet. – Over het algemeen valt men hier bedilzuchtig en praatächtig. – Onder de Roomschgezinden ('er zijn hier ook weinig Hervormden en eenige Jooden) vind men ſpotters met hunnen Godsdienst, en evenwel zijn dezelve zoo bijgeloovig, en gaan alle morgen zoo ſtipt ter misſe als anderen. – In gezelſchappen worden veele woorden den nek gebrooken, doch dan heeft men 'er ook alles van gezegd. Eigenbelang en afgunst heerscht 'er

in