Pagina:Ricardo en Marx (Verrijn Stuart 1890).djvu/73

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

57

schrijft: "Ontelbare malen kennen wij de waarde der pro- ductiekosten reeds zonder dat wij haar stap voor stap van den wortel af aan behoeven te construeeren; en in al deze gevallen meten wij met een even juiste als doeltreffende ver- korting de waarde der produkten eenvoudig naar hunne kosten” 1). Waar het echter op aankomt is de erkentenis dat "ook dan wanneer de wet der productiekosten geldt, deze kosten toch niet de laatste, maar steeds niet meer dan een tusschenoorzaak van de waarde der goederen zijn. In laatste instantie geven zij niet de waarde aan hun producten, maar zij ontvangen haar van hen” 2). En deze waarheid die door de nieuweren het eerst in het licht gesteld, en bij Ricardo ten eenenmale verwaarloosd werd, wordt door Dietzel te vaak uit het oog verloren 8). `

Ik twijfel niet, of de studie van Prof. Dietzel Get niet on- weersproken blijven; talrijke plaatsen zouden nog zijn aan te voeren ten bewijze dat de schrijver zich schuldig maakt aan misvatting der nieuwere waardetheorie 4). Ik kon tot mijn


1) Kapital II 199. Wieser Grundzüge р. 159.

2) v. Böhm ibid 200.

3) Het is juist wat Dietzel schrijft l.l. р. 581): "die Arbeit ist Ursache wirt- schaftlichen Wertes, weil die Arbeit ein "nützliches und seltenes Gut ist", mits men daarbij zich herinnert, dat de "Arbeit" niet op zichzelf "nützlich" is (tenzij wellicht uit ethische motieven waarmede hier geen rekening wordt gehouden) maar alleen dáárom, dat zij het middel is om ons de goederen, noodig ter voorziening in onze behoeften, te verschaffen; dat dus haar "Nutzen" geen oorspronkelijke maar een afgeleide is. En aan deze "mits" wordt door Dietzel niet voldaan, evenmin als door de arbeidstheorie.

4) Zoo hetgeen Dietzel schrijft op pag. 581. De waardetheorie die de grootte der waarde laat afhangen van de verhouding tusschen "voorraad" en "behoefte" geldt wel degelijk ook voor de willekeurig reproduceerbare goederen. Dat hier de voorraad niet constant is, doet niets af; ook de behoefte is het niet, evenmin als de waarde zelve. Bewijst dit echter, dat deze laatste niet gemeten wordt door de minst beduidende nog bevredigde behoefte, welke weder wordt bepaald door de mate waarin door den aanwezigen voorraad reeds in de bestaande behoeften

voorzien is ?