Pagina:Ricardo en Marx (Verrijn Stuart 1890).djvu/74

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

58

leedwezen hier niet meer doen dan enkele punten aanstippen. Bij één punt wensch ik ten slotte nog even stil te staan.

Gelijk bleek uit het op pag. 54 medegedeeld citaat, stelt Prof. Dietzel, wat de beteekenis der goederen voor den mensch betreft, "vгіје” en "economische”’ goederen gelijk,‎ met uitzon- dering alleen van het goed "lucht”, dat wij, uit physiologische noodzakelijkheid, zonder reflectie in ons opnemen, voor ons "produceeren". Ik acht dit volkomen juist. In den regel in- tusschen wordt ook door de nieuwere waardetheorie geleerd , dat, naast de schatting der goederen uithoofde van hun nut, voor een bepaalde soort van goederen (n.l. de niet-economische) een schatting uit hoofde van de bespaarde arbeidsmoeite mo- gelijk is, en wel in dien zin, dat deze beide elkander uit- sluiten, nooit tegenover hetzelfde goed kunnen plaats vinden.

Wieser bijvoorbeeld meent, dat "menschen, die zich in zoodanige economische toestanden bevinden, dat zij over meer arbeidskracht beschikken, dan zij productief besteden kunnen, de producten van hun arbeid... waardeeren zullen met het oog op den arbeid, door hun bezit bespaard; men- schen wier arbeidskracht voor de gewenschte productieve diensten niet toereikend is, zullen ze waardeeren naar het nut, dat van hun bezit afhangt.” 1) De eerstgenoemde men- schen verkeeren derhalve in een toestand, waarin alle goederen , met het oog op hun bestaande behoeften, voor hen behooren tot wat men gewoon is de "niet economische” te noemen. Het komt mij voor, dat de onderscheiding tusschen vrije en economische goederen voor de waardetheorie geen betee- kenis heeft. Nu hetgeen Wieser schrijft 2): "het belang, om met den arbeid wegens de inspanning waarmede zij gepaard gaat spaarzaam te zijn, is voor den mensch van even groote beteekenis als dat, hetwelk hij bij het streven naar bevre-


1) Grundzüge p. 106 v.v.

2) Ibid. p. 105.