Naar inhoud springen

Pagina:Shakspeare, Othello de Moor van Venetië, vert. Jurriaan Moulin (1836).pdf/115

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

107

Zoo , zoo. EMILIA. (Binnen) Holla! mijnheer; mijnheer! OTHELLO. Wie daar? EMILIA. Ach heer , een woord , een enkel woord met u ! OTHELLO. Ja ; - 't is Emilia : terstond ! - ze is dood . - 1 Ligt komt zij spreken over Cassioos dood. 't Gedruisch was heftig. - Hoe ? geen leven meer?

Zoo stil als 't graf. Laat ik haar in ? is 't goed ? — -Wat is 't beste? 'k Geloof zij roert zich nog : -neen. — Ligt, komt zij binnen , vraagt zij naar mijn vrouw : - ik heb Mijn vrouw ! mijn vrouw! - wat vrouw ? — Ondragelijk , ô al te schriklijk uur! (geen vrouw! Nu moesten , dunkt mij , zon en maan geheel Verduistren , en dees aardbol , vol van schrik En weedom, opensplijten . EMILIA.

Ik bid u , ' k moet u spreken , generaal ; Ach, goede heer , doe op.

OTHELLO.

'k Vergat u reeds ; Emilia , kom binnen. Stil. - Ja, terstond : eerst nog den voorhang digt.

Waar zijt gij , en wat hebt ge mij te zeggen? (Hij ontsluit de deur.)

EMILIA treedt op. EMILIA. ô Heer , een snoode moord is ginds gepleegd ! OTHELLO. Hoe? nu? EMILIA. Zoo even, generaal ! OTHELLO. De maan is zeker van haar pad gedwaald , Zij komt deze aarde nader dan zij plag. En maakt de menschen dol.

EMILIA.

Heer , Cassio doodde een jongen Venetiaan, Genaamd Rodrigo.

OTHELLO.

Is Rodrigo dood ? En Cassio dood ?