Naar inhoud springen

Pagina:Shakspeare, Othello de Moor van Venetië, vert. Jurriaan Moulin (1836).pdf/127

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

119 de magt der Venetianen was , geschiedde met al deze omstandigheden in Mei 1570. SH. nam denzelven uit KNOLLE'S geschiedenis der Turken ; een werk, zegt Voss , vol van de krachtigste schilderingen. 17. Vraagt uw' bijstand , blz. 13. De gewone lezing , believe , door al de vertalers , uitgenomen Voss , gevolgd , grenst aan 't belagchelijke ; men leze relieve. 18. Wij moeten, dappere Othello , enz. blz. 13. De staatkunde der republiek , het voorbeeld van CEZAR indachtig , bediende zich bij voorkeur van vreemdelingen , om oorlogen te voeren. « Theyr lawe permitteth not any Venetian to be capitaine over an armie by lande. » THOMAS , hist. of Italye. 19. Bloedig boek der wet, blz. 14. Het Venetiaansche wetboek be dreigde de mengers van minnedranken met geeseling en brandmerk. Eene wet van JAKOBUS I , die niet voor 1730 is afgeschaft geworden , stelde

den dood op alle tooverwerk. 20. Uitgestrektheid mijner schuld, blz. 14. The front of my offending. Bij QUINCTILIAAN vindt men frons causae , en in onzes dichters TROILUS , the forehead of this action. 21. Menscheneters , enz. , blz. 16. Niets baarde in SHAKSPEARES tijd grooter opzien dan de berigten , die RALEIGH uit Guiana medebragt , van reuzen , kannibalen , Amazonen , en menschen met het aangezigt in de borst ; waardoor de wonderbare verhalen van MANDEVILLES veel gelezene reizen nieuw geloof verkregen. Ook HACKLUYT zag in Caora een' volksstam, wiens hoofden niet boven de schouders kwamen : vergelijk 't geen PLINIUS van de Blemmijers verhaalt. (L. V. cap. 8.) 22. In 't breede ontvouwde , blz . 16. Alzoo bij VIRGILIUS , Aen. IV. 78-79 : Iliacos iterum . . . . audire labores

Exposcit, pendetque iterum narrantis ab ore. 23. 't Is waarlijk vreemd, enz. , blz. 17. Ibidem v. 13-14: Heu! quibus ille Jactatus fatis, quae bella exhausta canebat. 24. Zij minde mij , enz. , blz. 17. Hoog poëtisch is hier de invloed van Othelloos heldenmoed op het onschuldige hart en de levendige verbeelding der jonkvrouw. Ook DE VIGNY is hier woordelijk getrouw : Pour mes périls passés elle m'aima, de même, Je l'aimai quand je vis quelle en avait pitié. 't Is kiesch van den dichter dat Othello dit alles in haar afzijn verhaalt. 25. Men vecht toch beter , enz. , blz. 17. Met andere woorden , die zijn neus afsnijdt , schendt zijn aangezigt.

7