Naar inhoud springen

Pagina:Shakspeare, Othello de Moor van Venetië, vert. Jurriaan Moulin (1836).pdf/34

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Onmooglijk dat ze 't uithield.

Een derde HEER treedt op.

3e Heer.

Iets nieuws, mijn heeren! de oorlog is gedaan;
De noodstorm heeft de Turken zoo geteisterd,
Dat hun ontwerp mislukt: een Venetiaansch galjoen
Zag de ijsselijke schipbreuk en den nood
Der meeste hunner schepen.

MONTANO.

Hoe, is 't waar?

3e Heer.

Het vaartuig liep hier binnen;
Een Veronezer: Michael Cassio,
De luit'nant onzes dapperen Othelloos,
Kwam hier aan land: de Moor zelve is in zee,
Met onbepaalde volmagt omtrent Cyprus.

MONTANO.

't Verheugt me, 't is een achtbaar gouverneur.

3e Heer.

Doch schoon die Cassio de blijmaar brengt
Van 's Turken ondergang, hij ziet toch droef,
En bidt voor 's Mooren redding; want hen scheidde
Een zware, woeste storm.

MONTANO.

Dat geev' de hemel!
'k Heb onder hem gediend; hij kommandeert,
Gelijk 't een krijgsman past. Komt, nu naar 't strand!
Zoowel om 't ingeloopen schip te zien,
Als 't oog naar dappre Othello rond te slaan,
Tot waar de golven met de blaauwe lucht
Te zamensmelten.

3e Heer.

Ja, komt laat ons gaan;
Men mag toch ieder oogenblik de komst
Van de anderen verwachten.

CASSIO treedt op.

CASSIO.

Dank zij den dappren van dit moedig eiland,
Die zoo den Moor beminnen. Dat de hemel
Hem tegen 't woên der elementen schutt'!
Want in het holst der zee verloor ik hem.

MONTANO.

Heeft hij een stevig schip?