Deze pagina is proefgelezen
- Treedt Cassio in den weg, brengt hem tot staan;
- Ik-zelve loop den man, die hulp riep, na,
- Opdat zijn schreeuwen niet (gelijk geschiedde,)
- De stad verschrikken zou: hij, rap ter been,
- Ontliep mij, en ik ging terug, te meer
- Omdat ik klingen hoorde kletteren,
- En Cassio vloeken, 't welk ik voor dees nacht
- Nooit van hem had gehoord. Teruggekomen,
- Terstond daarop, vond ik hen handgemeen,
- Met houw en stoot; juist als zij waren, toen
- Gij -zelve hen kwaamt scheiden.
- Meer kan ik niet verhalen van de zaak:
- Maar mensch is mensch; de beste heeft een fout:
- Schoon Cassio hem al eenig onregt deed,
- Gelijk men soms in toorn zijn vrienden slaat,
- Geloof ik zeker toch dat Cassio
- Door hem die is gevloden werd gekrenkt,
- Meer dan 't geduld kan dragen.
OTHELLO.
- Jago, 't weet
- Uw braaf, vriendschaplijk hart verkleint de zaak,
- Verschoonend Cassioos schuld. — 't Bemin u, Cassio;
- Doch voortaan zijt gij niet mijn officier.
DESDEMONA treedt op, met gevolg.
- Zie, is mijn lieve ga niet opgejaagd?
- Gij zult een voorbeeld zijn.
DESDEMONA.
- Wat is er, dierbre?
OTHELLO.
- 't Is alles wel, beminde; kom, naar bed.
(Tot MONTANO, die weggeleid wordt.)
- En wat betreft uw wonden, heer,
- Die zal ik-zelf genezen. Leid hem weg.
- Gij Jago, sla de stad naauwkeurig gade,
- En zet wie door 't alarm verschrikt zijn neêr. —
- Kom, Desdemona; 't is soldaten lot,