Deze pagina is proefgelezen
MONTANO.
- Achtbare Othello, ik ben zwaar gewond
- Uw vaandrig, Jago, kan u kondschap geven, —
- Terwijl ik woorden spaar, zij doen mij kwaad; —
- Van alles wat ik weet: ook weet ik niet,
- Dat door mij iets miszegd is of misdaan,
- Als eigenliefde althans geen zielsgebrek,
- En zelfverdeediging geen zonde is, wen
- Baldadigheid ons aanrandt.
OTHELLO.
- Bij den hemel!
- Mijn bloed wordt meester van mijn koele rede;
- En hartstogt, die mijn oordeelskracht verlamt,
- Wil mij vervoeren: als mijn drift ontvlamt,
- Ja, hef ik slechts mijn arm, de beste hier
- Zal zwichten voor mijn toorn. Maak mij bekend,
- Van waar dit snood krakeel? wie stookte 't aan?
- En hij, wien deze schuld bewezen wordt,
- Al ware hij mijn eigen tweelingbroeder,
- Verliest mijn gunst. Hoe? — in een stad, van krijg
- Nog wild, waar vrees het hart des volks vervult,
- Persoonlijke, eigen twisten aan te vangen,
- Bij nacht, ja op de wacht der veiligheid?
- 't Is gruwlijk. — Jago, wie begon het? spreek.
MONTANO.
- Indien ge, als vriend of kameraad partijdig,
- Iets meer of minder dan de waarheid zegt,
- Zijt gij geen krijgsman.
JAGO.
- Kom mij niet te na:
- 'k Had liever dat men mij de tong uitsneed,
- Dan dat zij Michael Cassio bezwaarde;
- Maar 'k hou mij overtuigd, de waarheid zal
- Hem niet tot last zijn. Generaal, zoo is het:
- Juist was Montano in gesprek met mij,
- Toen komt een man, die luide roept, help, help!
- En Cassio volgt hem met getrokken zwaard,
- Om hem te tuchtigen. Deze edelman