Naar inhoud springen

Pagina:Shakspeare, Othello de Moor van Venetië, vert. Jurriaan Moulin (1836).pdf/76

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Wat hart en hand vermogen, heden zijn,
Gekrenkten meester wijdt! op zijn bevel
Zal deernis wijken voor gehoorzaamheid,
Hoe bloedig 't werk ook zij.

OTHELLO.

'k Aanvaard u liefde
Met gulle ontvangst, geenszins met ijdlen dank,
En stel u op dit oogenblik een taak:
Drie dagen, en ik wacht van u berigt
Dat Cassio niet leeft.

JAGO.

Mijn vriend is dood, gij wilt het, afgedaan:
Doch haar laat leven.

OTHELLO.

Doem, O doem die snoode!
Kom, volg mij hier ter zijde; ik wil geheim
Een middel zoeken tot een snellen dood
Der schoone duivelin. Gij zijt voortaan
Mijn luitenant.

JAGO.

Voor eeuwig de uwe, heer.
(Af)


VIERDE TOONEEL.

Voor het kasteel.

DESDEMONA, EMILIA en de Nar.

DESDEM.

Kameraad, weet gij waar luitenant Cassio te huis is?

Nar.

Ik weet het niet, en om maar zoo wat te noemen, en te zeggen, hij woont hier of hij woont dáár, dat zou gelogen zijn.

DESDEM.

Kunt gij hem dan niet bevragen?

Nar.

Ik zal iedereen katechiseren, dat wil zeggen,
vragen doen en u de antwoorden overbrengen.

DESDEM.

Zoek hem; heet hem hier te komen: zeg hem dat ik mijnen gemaal voor hem beweegd heb, en alles goeds voor hem hoop.