Deze pagina is proefgelezen
OTHELLO,
DE MOOR VAN VENETIË.
EERSTE BEDRIJF.
EERSTE TOONEEL
Een straat in Venetië.
RODRIGO en JAGO.
RODRIGO.
- Stil, zwijg er van; ik vind het zeer onheusch,
- Jago, dat gij die met mijn beurs kondt handlen,
- Als of ze uw eigen ware, daarvan wist.
JAGO.
- Wat duivel, maar gij hoort niet wat ik zeg:
- Indien ik ooit van zoo iets heb gedroomd,
- Verafschuw mij.
RODRIGO.
- Gij hebt gezegd dat gij hem haat.
JAGO.
- Veracht me
- Als ik 't niet doe. Drie grooten van de stad,
- Persoonlijk, hielden bij hem aan, dat hij
- Mij luit'nant maken mogt; en op mijn woord,
- Mijn waarde, ik voel het, voegt geen lager rang:
- Doch hij, verzot en trotsch op eigen plans,
- Ontwijkt hen met hoogdravend windgebreek,